Buitenpost ligt in het noorden van Achtkarspelen tussen Groningen en Leeuwarden. In vroegere tijden heeft Buitenpost veel te lijden gehad van de strijd tussen de Friezen en de Groningers. De naam Buitenpost verwijst naar buitenste wacht of voetbrug, die destijds post werden genoemd. In de 19e eeuw begon Buitenpost voordeel te trekken uit de ligging tussen twee hoofdsteden. Dit dorp werd een pleisterplaats voor de postwagens.
Gevangen in een toren.
De toren is romaans en van ca. 1200. Ter wille van de veiligheid is de toren alleen vanuit de kerk toegankelijk. In de 16de eeuw werd de toren verhoogd en in 1886 aan de west- en de zuidzijde beklampt met kleine steen.
Mariakerk oftewel “De âlde Wite (de oude witte)” zoals iedereen in Buitenpost dit kerkje noemt. Buitenpost heeft ooit een Huis van Bewaring gehad, een cel onderin de kerktoren. Dat was vroeger de gebruikelijke plaats om verdachten op te sluiten. “Iemand onder de toren zetten” betekende toen hetzelfde als een nachtje in de cel doorbrengen op het politiebureau nu. Veel kerktorens beschikten over zo'n primitieve cel, die hûnegat (hondengat) werd genoemd. In Buitenpost kreeg het hûnegat in het midden van de 19de eeuw de status van Huis van Bewaring. Het was daarmee een deftig hûnegat.
De toren van Buitenpost
In vorige eeuwen hadden veel kerktorens een primitieve politiecel; de Friezen noemden dit 'een hûnegat'. Ook in Buitenpost was deze voorziening aanwezig (foto rechts), maar gedurende een bepaalde periode in de 19e eeuw werd dit verblijf verheven tot een officieel 'Huis van Bewaring'. Niet veel kerktorens zullen deze officiële status hebben gehad. Wanneer de toren in Buitenpost voor het tijdelijk huisvesten van gevangenen precies is begonnen, is niet na te gaan. Maar in de notulen van de grietenijraad van Achtkarspelen kunnen we het bewijs vinden dat in ieder geval in het jaar 1834 het zogenaamde hondengat al een hele reeks van jaren in gebruik was. Een lid van de raad, te weten Lodewijk Menzes Eskens, boer in het West van Buitenpost, kwam met het voorstel om de kerkvoogdij een schadeloosstelling toe te kennen van f 25,00. Er waren herhaaldelijk klachten binnengekomen van de kerkvoogdij over de overlast die dit veroorzaakte. Behalve de ruimte onder de toren was ook het voorportaal van de kerk in gebruik. Dit veroorzaakte niet alleen veel 'onreinheid', die de gevangenen achterlieten, maar ook schade. Om voor te komen dat het gebruik door de kerkvoogden zou worden belet en hierdoor het grietenijbestuur in de problemen zou komen, vond men het gewenst om maar een vergoeding te geven. Het ging dus niet van harte. De tekst van het verslag van de raad met betrekking tot deze zaak volgt hierna. Blijkbaar werd in die tijd het hele verhaal achterelkaar geschreven met heel weinig punten en komma's. In onze ogen is dit lastig voor de leesbaarheid, maar destijds kennelijk gebruikelijk.
"18 november 1834. Ter vergadering van den Griety Raad van Achtkarspelen en in overweging genomen zijnde een door het Lid derzelve Lodewijk Menzes Eskens gedaan voorstel strekkende daartoe dat jaarlijks uit de Grieteny begrooting aan de Hervormde Kerkvoogdy administratie van de dorpen Buitenpost en Lutjepost wierde toegelegd bij wyzen van Schadeloosstelling, eene Som van vyf en twintig gulden voor het gebruik hetwelk steeds door het Grieteny Bestuur gemaakt wordt, by gemis van een ander daartoe geschikt Locaal van het zoogenaamde hondegat onder den toren van de Kerk der Hervormden te Buitenpost, voor eene Civiele en Militaire gevangenis, waarby het voorportaal der Kerk mede in aanraking komt en dikwijls gebruikt wordt voor verpleging der gevangenen, het plaatsen van Schildwachten, bergen van goederen, etc. aangezien de Kerkvoogden van gemelde Gemeente als niet alleen eene groote last hebbende, maar ook Schade voor hun administratiën. Alzoo het verblijf der gevangenen daar onreinheid nalaat, waarover de Kerkvoogden te vreden te stellen en voortekomen dat zy zwarigheid mogten maken langer dan gebeurte toetestaan, waaruit wel mogelijke kosten en zwarigheid voor het Bestuur zoude kunnen ontstaan". Vervolgens werd voorgesteld om met ingang van het jaar 1835 jaarlijks een post van f 25,- in de grietenijbegroting op te nemen voor de schadeloosstelling aan de kerkvoogdij voor genoemd gebruik.
Officiële status
Vóór 1850 ontving de gemeente van het rijk al 'een vergoeding voor het tijdelijk gebruik van den Toren te Buitenpost, tot een bewaarplaats van doortrekkende Gevangenen'. Dit was een bedrag van f 40,- per jaar. Veel gevangenen afkomstig uit de provincie Groningen en die daar waren veroordeeld, moesten op transport worden gesteld naar de Gevangenis te Leeuwarden. Waarschijnlijk was deze accommodatie meer geschikt om lang gestraften onder te brengen, dan die te Groningen. Vandaar het geregelde vervoer van Groningen naar Leeuwarden en in veel mindere mate in omgekeerde richting. Omdat de overbrenging de nodige tijd vergde, kon een en ander moeilijk in één dag zijn beslag krijgen. Vandaar dat er behoefte was aan een pleisterplaats waar kon worden overnacht. Aangezien Buitenpost ongeveer halverwege tussen genoemde steden ligt, was dit een geschikte plaats. Het verzorgen en bewaken van de gevangenen onder de toren bracht uiteraard het nodige werk met zich mee. Van gemeentewege werd hiervoor gezorgd. Door de toenemende drukte omstreeks 1850, vond het gemeentebestuur de tijd gekomen, dat deze zaak anders moest worden geregeld. De jaarlijkse vergoeding van f 40,- vond men niet toereikend. Na veel heen en weer geschrijf tussen gemeente- en provinciebestuur, kreeg de bewaarplaats onder de toren een officiële status van huis van bewaring. Er kwam een 'Collegie van toezigt' die bestond uit burgemeester D.b. van Haersma de With en de wethouders K.D. Zijlstra en D. Kuipers jr. en mocht een cipier worden aangesteld.
Benoeming cipier
Het college van toezicht stelde een voordracht op, waarop de volgende namen voorkwamen:
Het college adviseerde voor de benoeming van Stiksma en zo gebeurde het. Hij werd benoemd nadat hij een 'schriftelijke eedsverklaring' had ondertekend. De bezoldiging was f 50,- per jaar, die door het rijk werd vergoed. Verder mocht f 0,30 per 'verpleegdag' per gevangene worden gedeclareerd. Om zijn verbintenis na te komen, moesten er 'twee gegoede en voldoende borgen worden gesteld'. Deze waren Folkert van der Schaaf, gemeentesecretaris en Willem Hellema, candidaat-notaris, beide wonende te Buitenpost. Dit was dus een nevenbetrekking van Bonne Stiksma, die werkzaam was op de secretarie van de gemeente Achtkarspelen te Buitenpost. In latere jaren was hij secretaris bij deze gemeente. Om zijn taak te omschrijven werd een uitgebreid reglement vastgesteld. Op deze manier krijgen we een indruk van de gang van zaken in de gevangenisbewaarplaats en een beeld van die tijd. Aan iedere gevangene moest dagelijks worden verstrekt: ◦"des morgens vier oncen goedgebakken roggebrood, uit zuiver meel van beste zuivere rogge, vooral niet klef of nattig en drie maatjes warm drinken, bestaande uit een deel zoete melk en vier deelen gekookt water ◦des middags eene voedzame middagspijs, ten minste overeenkomstig den voedingstaat vastgesteld voor de gevangenen in het algemeen; ◦des avonds twee en een half once, goedgebakken roggebrood alsboven en twee en een half maatje warme drank, bestaande uit vier deelen gekookt water en één deel zoete melk met vijf wigtjes koffy en de nodige Chicorey" Voor het nuttigen van de maaltijden behoorde 'een blikken of aarden etensbakje' worden verstrekt. Er waren ook eisen gesteld aan het nodige "ligstroo (goed zuiver en droog tarwe- of roggestroo)". De overtrekken van de strozakken en de 'peluwen' en de ruimte onder de toren moesten geregeld worden gereinigd. De cipier was verder verplicht om, indien nodig, te zorgen voor de verlichting en verwarming van de ruimte en "het doen Scheeren der mannelijke gevangenen" en het "doen wasschen en reinigen van de kledingstukken en liggingstukken der gevangenen". Ook moest de cipier eventuele zieken verplegen en met dat feit rekening houden bij het verstrekken van de voeding. Eén en ander stond onder toezicht van een College, waar de cipier zich in bijzondere gevallen toe kon wenden. Er werd ook een 'register tot inschrijving der gevangenen' ingevoerd. Maar dit register behoefde niet bijgehouden te worden, wanneer de personen door de kantonrechter "tot eenige dagen gevangenisstraf waren veroordeeld". Ook niet wanneer het signalement van de doortrekkende gevangenen reeds op hun stukken stond vermeld. Het gevolg hiervan was, dat het aantal ingeschrevenen niet klopte met het aantal dat werkelijk verblijf hield in het "Huis van Bewaring".
Eerste gevangene
De eerste gevangene die met name in de stukken wordt teruggevonden was Berend Geert Dodden in 1849. Hij was bij arrest van het provinciaal gerechtshof van Groningen tot 6 jaar tuchthuisstraf veroordeeld, "voor aanranding der eerbaarheid van eener vrouw met geweld gepleegd". Men was toen bepaald niet zuinig met straffen. Berend was op doorreis naar Leeuwarden. En omdat de reis niet in één dag kon worden gemaakt, verbleef hij één nacht in het Huis van Bewaring. Eveneens verbleef Klaas Schapers in datzelfde jaar er een nacht. Hij was wegens diefstal tot maar liefst 5 jaar tuchthuisstraf veroordeeld. In 1850 ontving de gemeente f 40,= uit de Rijkskas voor "vergoeding of bijdrage voor het tijdelijk gebruik van den Toren te Buitenpost, tot bewaarplaats van doortrekkende gevangenen". Voor dat bedrag hadden 8 militairen en 18 burgers een nacht in de toren doorgebracht. De 8 militairen waren veroordeeld voor diefstal of desertie. Van de burgers gingen er 2 naar Groningen en 16 naar Leeuwarden. De meesten verbleven 1 dag, enkelen een halve dag. Van de 18 burgers waren 14 veroordeeld wegens diefstal, 1 wegens bedelarij, 1 wegens valsheid in geschrifte, 1 wegens "inwilliging doodslag van zijn vrouw" en van 1 was de reden onbekend. In 1853 was de kostprijs f 0,30 per dag en in 1860 bedroeg deze f 0,50 per dag, en de helft voor een halve dag.
Klacht
De gevangene Anne Jinus Ritsma had de nacht van 8 op 9 oktober 1855 onder de toren in Buitenpost doorgebracht en was daarna vervoerd naar het 'huis van verzekering' te Groningen. Op 27 oktober 1855 was er bij "den Heer Commissaris des Konings in Friesland" een brief ingekomen van zijn collega te Groningen, waarbij was gevoegd een verklaring van Ritsma, dat hij in Buitenpost "liggende op zeer vuil Stroo was geweest, tengevolge waarvan hij te Groningen was aangekomen in eenen zeer onreinen Staat". De Friese commissaris vroeg nu aan het 'Collegie van toezigt over het huis van bewaring te Buitenpost' om een verklaring hiervan. Dit college wilde niets van vuil stro weten en schreef: "dat Steeds van goed en zuiver Stroo en volkomen reinheid in gemelde bewaarplaats wordt gezorgd, zoodat wij niet kunnen weten of opsporen hoe gemelde gevangene in eenen onreinen Staat is gekomen of vertrokken". Dat was een duidelijk antwoordt uit Buitenpost en hiermee kon de Friese commissaris zijn Groninger ambtgenoot maar inlichten dat er niets mis was met de 'reinheid' onder de Buitenposter toren.
Periode van gebruik
Zoals eerder werd verteld, is het waarschijnlijk, dat zeer vele jaren sprake is geweest van het gebruik onder de toren. In het gemeente-archief van Achtkarspelen zijn registers van inschrijving van de gevangenen bewaard gebleven, waarin nauwkeurig gegevens werden genoteerd, zoals de naam, geboortedatum, door wie gebracht en van welk delict men was verdacht. Van 1852 tot 1869 verbleven er in totaal 436 personen. Het gebeurde ongeveer 20 maal per jaar dat er gevangenen werden gehuisvest. Uitschieters waren 1856 en 1857 met respectievelijk 68 en 61 gevangenen. In de meeste gevallen ging het om één persoon per keer. Na 1860 werd het minder druk tot dat het in 1869 helemaal ophield. Waarschijnlijk vond men het toen niet meer gepast om op deze vrij primitieve manier gevangenen onder te brengen. Uit de notulen van de gemeenteraad van 26 mei 1877, we zijn dus nu 8 jaar later, blijkt dat er toch nog behoefte bestond aan een gevangenlokaal. We lezen hierover het volgende: "De Voorzitter geeft te kennen dat er te Buitenpost behoefte bestaat aan een locaal tot bewaring van personen, die in het belang van de openbare orde, moeten worden opgesloten en oordeelt dat een zoodanig locaal bepaald noodzakelijk is. De heer Berghuis vraagt inlichtingen aangaande de vroegere gevangenis te Buitenpost. Voorzitter zegt dat die gevangenis misschien goed was voor gevangenen die zware misdrijven hebben gepleegd, maar voor het overige ongeschikt en wel in dezen tijd niet voor bewaarplaats voor menschen kan of mag worden gebruikt. Waarop hij acclamatie is besloten aan Burgemeester en Wethouders op te dragen te onderzoeken waar en op welke wijze, het meest geschikt, zonder groote kosten, een locaal zal kunnen worden gemaakt". Het verdere verloop blijft in de nevelen der historie verborgen. Misschien was er toch niet voldoende behoefte of vond men elders onderdak voor dronkaards e.d. die gevaar opleverden voor de openbare orde.
Gasten
De delicten van de 'logeergasten' waren heel verschillend. Zware criminelen kwamen niet vaak onder de toren in Buitenpost terecht. Wel waren er ook regelmatig vreemdelingen (buitenlanders bij die over de grens moesten worden gezet, en dan met name Duitsers. Ze werden dan in Buitenpost door een korporaal of sergeant van het betreffende regiment afgeleverd en overgedragen. Merendeel waren hun delicten diefstal, maar ook desertie en dronkenschap. Het waren niet alleen "doortrekkende gevangenen", die in het "hounegat" tijdelijk werden ondergebracht. Personen die in de regio werden betrapt op een overtreding, vonden hier ook onderdak, voor ze verder werden vervoerd naar bijvoorbeeld Leeuwarden of Groningen. ◦In de nacht van 18 op 19 juni 1856 werd Hendrik van Bergen, 34 jaar binnengebracht. Hij was geboren en wonende te Alphen en in Harkema-Opeinde aangehouden door veldwachter R. van der Schors. Deze man, komende van Amsterdam, was van plan om in Friesland werk te zoeken bij boeren om te hooien. Nu had hij geld nodig om "seizen aan te kopen". Om hieraan te komen had "kledingstukken ontvreemd bij Jeen Oenes Postma, 77 jaar, landbouwer te Drogeham". Dit werd echter opgemerkt door de boer en diens 44-jarige dochter Geertje. Zij hadden van Bergen achtervolgd en na veel moeite overweldigd en vastgehouden. ◦Van 29 op 30 juli 1858 werden 5 personen tegelijk onder de toren opgesloten. Dit waren mannen die als laatste woonplaats opgaven: Nijmegen, Utrecht, en Den Haag. Kennelijk waren dit zwervers en hadden honger gekregen in de buurt van Surhuisterveen. Ze werden aangehouden omdat ze daar bij een bakker brood gingen stelen.
Een ontsnapping
Een zekere Jan Hendriks, geboren in 1799 te Aurich in Oost-Friesland, werkte omstreeks 1835 te Saaksum, een dorpje in het noorden van de provincie Groningen. Jan was arbeider bij de boer Jan Hemmes Datema, aldaar. Op een nacht kon hij het niet laten om bij zijn werkgever een inbraak te plegen en hierna sloeg Jan Hendriks uiteraard op de vlucht. Na verloop van tijd werd de dief in Friesland gepakt en kwam de man in Leeuwarden vast te zitten. Omdat het delict in de provincie Groningen was gepleegd, moest de man uit Saaksum in de stad Groningen worden berecht. Het was destijds niet mogelijk om een gevangene in één dag van Leeuwarden naar Groningen te transporteren en zo kwam hij tegen de avond van 10 oktober 1835 in Buitenpost terecht en vond tijdelijke opberging plaats in de ruimte onder de toren van de Nederlands Hervormde kerk. Hoe het precies kon gebeuren kan niemand meer navertellen, maar in ieder geval ontdekte 'de dienaar van Justitie' Bauke Sybrandus Metz, om één uur in de nacht van 10 op 11 October 1835, dat Jan Hendriks door middel van het graven van een gat onder de drempel van de deur der gevangenis uit dezelfde ontvlugt zijnde". De man had dus de benen genomen. De volgende dag kwam grietman van Haersma al in actie door van dit feit schriftelijk melding te doen bij de officier van justitie te Leeuwarden en de gouverneur van Friesland. "Tot op dezen oogenblik heeft men nog geen spoor bekomen waarheen de gevangene zich heeft begeven". Verder had hij aan Bauke Metz opdracht gegeven om het feit aan de officier van justitie te Groningen mede te delen en zo mogelijk hier de vluchteling op te sporen. Volgens de brief van de grietman aan de officier van Leeuwarden was Metz al om drie uur in de morgen 'met den brievenpost' naar Groningen afgereisd. Reeds op 12 oktober d.a.v. liet de officier een opsporingsbericht verspreiden met het signalement. De lengte van Jan Hendriks was 1 el en 7 palm. Tegenwoordig zou men dit 1 meter en 70 centimeter noemen. Maar dit muisje had nog wel een staartje, want een dag later op 13 oktober schreef de gouverneur een brief op poten aan grietman Van Haersma met verschillende vragen over de ontsnapping. "Of er reeds maatregelen zijn genomen om de Gevangenis te Buitenpost weder in eenen staat van voldoende zekerheid te stellen". Verder werd gevraagd hoeveel dienaren van de justitie in de gevangenis dienst deden en wie met de verzorging en het toezicht waren belast. Op deze vragen kwam van de grietman spoedig antwoord. Het politiepersoneel dat was ingezet voor het transport van de gevangenen, had ook tot taak om deze personen te verzorgen, toezicht te houden en de sleutels van de gevangenis in bewaring te hebben. Verder werd naar de gouverneur geschreven dat "de gevangenis te Buitenpost, zijnde het zogenaamde hondegat onder den toren, thans in dusdanigen staat van zekerheid is gebragt, dat het volgens de verzekering van kundigen naar menschelijke berekening ontsnapping van gevangenen niet wel mogelijk is". Het grietenijbestuur had ter plaatse de situatie bekeken en was hierna tot de conclusie gekomen dat ontvluchting alleen kon worden voorkomen, wanneer de hele nacht bewaking aanwezig zou zijn. Met deze reactie uit Buitenpost moest de hoogste baas van Friesland maar tevreden zijn. Hoe her verder met Jan Hendriks is afgelopen, moeten we maar raden.
Bedelarij
In de hele 19e eeuw kwam dit veel voor. Tijdens elke zitting van bijvoorbeeld de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden, waren er wel een aantal die wel voor moesten komen. Ze hadden doorgaans weinig te melden en bekenden vlot het feit van bedelarij. Men vond het wel best om weer naar een gesticht te worden gestuurd. Er waren dan ook bepaalde personen die regelmatig in een bedelaarsgesticht hun verblijf hadden. Er stond een standaardstraf op dit delict en dat was 14 dagen gevangenis en overbrenging naar een bedelaarsgesticht. Op 26 augustus 1858 kwamen Frederik Mulder (33) en Trijntje Dijksma (26), die in de stad Groningen thuishoorden, onder de Buitenposter toren terecht. Hun delict werd omschreven als "bedelarij door middel van bedelbrieven". Ze waren in Oudwoude aan de deur bij de familie Velding en Bolman "om geld te vragen voor het kopen van negotie". Ze lieten hierbij een brief zien van de burgemeester van Kollumerland, waarin stond, dat zij hiervoor permissie hadden. Deze brief, die niet echt was, werd op de rechtszitting getoond en door de griffier voorgelezen. Verder hadden ze om eten gevraagd en bij Bolman hadden ze van de dienstmeid Janke Talsma, die één van de getuigen was, een boterham gekregen. Antje Jans Koning, 57 jaar, geboren en wonende te Twijzel. Zij was op 25 juni 1858 al bedelend te Buitenpost door rijksveldwachter B.S. Veenstra aangehouden. Later volgde er een veroordeling tot 14 dagen gevangenisstraf. ◦Johannes Hendricus Arnoldus Nieuwenhuizen, 32 jaar, laatste woonplaats Amsterdam. Verder werd in het gevangenenregister te Buitenpost aangetekend, dat hij op bevel van de burgemeester van Achtkarspelen te Buitenpost werd aangehouden en 'deserteur was in het 3e bedelaarsgesticht te Veenhuizen'. Met andere woorden: Nieuwenhuizen had de benen genomen. Jacob Hanzes Kingma, 46 jaar, boerenknecht te Ee. Deze was al meermalen voor bedelarij veroordeeld. Op 26 mei 1854 was hij onder andere: "bedelend te Leeuwarden gevonden". Dit was dus ook een vaste klant voor 'Veenhuizen' ◦Een triest geval van bedelarij vinden we in de veroordeling van Halbe Kootstra, 9 jaar, uit Kooten, die met zijn 5-jarig broertje door de veldwachter in Buitenpost werden aangehouden. Zij brachten ook beiden een nacht in het zogenaamde hondegat door en Halbe werd door Leeuwarden gebracht. Hier werd hij in 1854 veroordeeld tot 5 dagen gevangenisstraf.
Een publicatie namens de Stichting Oud-Achtkarspelen. (artikel Jasper Keizer)
Inventaris van het huis van bewaring
Inventaris Regenten van het huis van bewaring te Buitenpost 1849-1869
(Justitie, defensie, openbare orde en veiligheid)
Archiefinventaris Archiefbestanddelen (4)
Beschrijving van het archief
Titel van het archief
Regenten van het huis van bewaring te Buitenpost 1849-1869
Archiefvormers Regenten van het huis van bewaring te Buitenpost
Beschrijving van de onderliggende componenten
2311 Ingekomen stukken 1849-1869 1 omslag
2312 Kopieboek van uitgaande brieven 1849-1869 1 deel
2313 Stukken betreffende de verpleging van gevangenen 1849-1852 1 omslag
2314-2315 Registers tot inschrijving van de gevangenen 1853-1869 2 delen
bron www.friesarchiefnet.nl