Emanuel Polak was een Nederlands lustmoordenaar, die bekend werd als de verkrachter en moordenaar van de 7-jarige Sonja (Sara) Beugeltas. Sonja Beugeltas was een Nederlands Joods meisje.
Op 27 augustus 1934 werd Sonja vermist. Ze had met een vriendinnetje gespeeld op het Waterlooplein en was een pakhuis binnengegaan en nooit meer buitengekomen. Een dag later vond de Amsterdamse politie haar levenloze lichaam op de vliering va het bananenpakhuis van de firma Groenteman en Bolle aan het Waterlooplein. Ze was seksueel misbruikte en gewurgd.
De zaak sprak enorm tot de verbeelding van de Amsterdamse bevolking en leidde tot massahysterie. De dader was Emanuel Polak, een 21-jarige pakhuisknecht, eveneens van Joodse komaf. Hij was al eerder in aanraking gekomen met het gerecht wegens kindermisbruik en had proefverlof toen hij deze tweede misdaad begin. Polak ontkende twee dagen lang iets met de misdaad te maken te hebben, maar bekende op 30 augustus. Op de begrafenis van Sonja Beugeltas, op 2 september 1934, kwamen duizenden mensen af. In het Reinigingshuis van het Nederlandsch Israëlitisch Ziekenhuis in de Nieuwe Kerkstraat noemde de rabbijn het kleine meisje ‘een lief goed kind, bemind bij ieder die haar zag, vroolijk en opgewekt’ (Algemeen Handelsblad, 3-9-1934). Een stoet volgauto’s overladen met kransen en bloemstukken van schoolvriendinnetjes, marktkooplieden en andere buurtgenoten reed mee naar de Israëlische Begraafplaats te Diemen. Aan de groeve sprak een vertegenwoordiger van de speeltuinvereniging een kort woord.
Reconstructie
De zedenzaak Sonja Beugeltas haalde uitvoerig de contemporaine pers en werd later nog enkele keren opgerakeld in diverse publicaties. In 1952 beschreef de politieman Groen de zaak aan de hand van het proces-verbaal, twaalf jaar later nam Hans van Straten de misdaad op in zijn kroniek Moordenaarswerk – hij gaf haar het pseudoniem ‘Jetje Brilleslijper’. Jaap Meijer stelde in zijn Hoge hoeden, lage standaarden (1969) dat de joodse buurtbewoners opgelucht waren dat zowel dader als slachtoffer tot hun eigen kring behoorden en er dus geen verband was met mogelijk antisemitisme. In 1984 schreef criminoloog Koos van Weringh in het Nieuw Israëlitisch Weekblad en Trouw twee artikelen over de zaak en in 1995 publiceerde hij een reconstructie van de geruchtmakende zaak. Volgens hem reageerden de buurtbewoners indertijd zo heftig omdat de agressie was gericht tegen een onschuldig kind: in de hechte gemeenschap rond het Waterlooplein werden verontwaardiging en woede hierover meteen gedeeld. Hij vond geen aanwijzingen dat de buurt opgelucht was geweest dat zowel dader als slachtoffer uit eigen kring kwam.
Biografie van Emanuel Polak
Polaks vader verliet zijn moeder toen Emanuel zeven jaar oud was. Zijn twee zussen overleden op jonge leeftijd. Daarnaast had hij drie broers. Emanuel Polak kwam als 16-jarige al in contact met het gerecht. Hij werd vanwege seksueel misbruik van jongens en meisjes in 1929 naar een opvoedingsgesticht gestuurd. In 1932 werd hij vrijgelaten, maar in april 1933 werd hij opnieuw gearresteerd omdat hij een jongetje had aangerand. Men veroordeelde hem tot drie maanden cel en sloot hem opnieuw op in het gesticht. De firma Groenteman en Bolle zich bereid Polak aan te nemen als pakhuisknecht. Een van de firmanten was namelijk een broer van Emanuels moeder. De jongeman kreeg een proeftijd tot 13 mei 1935. Als hij tot die datum geen nieuwe misdaden zou plegen had hij definitief zijn vrijheid teruggekregen. Amper een maand later, op 27 of 28 augustus 1934, verkrachtte en vermoordde Polak echter Sonja Beugeltas. De zaak leidde tot pleidooien in de pers waarin castratie van recidiverende geesteszieke lustmoordenaars werd bepleit. De dader was in dit geval een recidivist die eerder tot tbr was veroordeeld. Maar omdat J. Sanders, die een psychiatrisch rapport over Polak opstelde, twijfelde of hij hierdoor ongevaarlijk zou worden werd hij tot levenslang veroordeeld.
Op 19 februari 1936 kwam hij in de Strafgevangenis Leeuwarden, waar hij zou blijven tot 1958. Hij was van Joodse afkomst, maar ontkwam ,mede dankzij de leiding van de gevangenis tijdens de Tweede Wereldoorlog aan een gewisse dood.
Daarover schrijft Ype Schaaf in ‘Laarzen op de Lange Pijp’ (1994) op pag. 288:
Met die strafgevangenis hebben de Duitsers zich weinig bemoeid. Zo kon de in 1935 vanwege een lustmoord in de Jordaan op de 8-jarige Sonja Beugeltas tot levenslang veroordeelde joodse man Sally Z., zonder gedeporteerd te worden gewoon de hele oorlog lang zijn straf verder uitzitten. Toen men hem wilde halen is het tengere mannetje verstopt in een kist overgebracht naar een andere afdeling, waarna men hem gewoon administratief heeft laten verdwijnen.
In 1957 schreef Polaks broer een brief naar minister-president Willem Drees om gratie voor zijn broer te vragen. Andere levenslang gestraften konden na maximum 20 jaar cel gratie krijgen, maar zelfs na 23 jaar werden Polaks gratieverzoeken altijd afgewezen. Na enige discussie werd op 31 januari 1958 zijn levenslange straf bij Koninklijk Besluit kwijtgescholden, maar de beslissing hield voornamelijk in dat hij van de gevangenis van Leeuwarden werd overgeplaatst naar de Van der Hoeven-kliniek in Utrecht. Hier kreeg hij extra psychiatrische begeleiding om zijn eventuele terugkeer in de maatschappij voor te bereiden. In 1963 kreeg Polak last van de bloedsomloop in zijn been. Uiteindelijk moesten zijn beide benen geamputeerd worden. Op 26 juli 1964 overleed Polak terwijl men nog steeds over zijn eventuele gratie discussieerde.
Meer informatie over de familie van Sonja (Sara) Beugeltas. Bron G.B
De moord op Sonja (Sara) Beugeltas DOSSIERS
Jaren na de gewelddadige dood in 1934 van het meisje Sonja Beugeltas werd geschreven “dat de joden blij waren dat het slachtoffer joods was en de dader tot hun eigen gemeenschap behoorde”. Een wat verbijsterende opmerking, die gezien moet worden in het licht van de heersende antisemitische gevoelens.
In juli 1934 meldden de Amsterdamse kranten de uitwijzing van de “spion en pion” F.P.J. Schneekloth vanwege diens vermeende contacten met de Duise geheime politie (de Gestapo) en vanwege de uitgifte van het antisemitische blaadje De Stormer. Diezelfde dag werd onder de kop “Gruwelpropaganda der nazi’s” (en met als tussenkop: “Hitlerianen over Jordaan-onlusten”) bericht over een artikel in de nazikrant Rheinfront over het Jordaan-oproer van 1934:” (…) waarbij de communisten de oeroude arbeiderswijk Jordaan in handen kregen, die overigens zijn naam terecht draagt, want het is de meest typische Jodenbuurt van Amsterdam, waarin vooral diamantbewerkers wonen en die ook de centrale voor de hitserij tegen Duitschland is geweest”. De volgende maand, op 11 augustus 1934, konden de Amsterdamse lezers vernemen dat een Duitse man door boze omstanders was mishandeld nadat hij met zijn wagen – waarop twee hakenkruisvlaggen prijkten – door de Nieuwmarktbuurt was gereden. Het was in die dagen dat het joodse meisje Sonja Beugeltas werd vermoord.
Grote consternatie rond het Waterlooplein
Het Algemeen Handelsblad meldde in de ochtendeditie van 28 augustus 1934 dat het meisje werd vermist. Volgens het blad heerst er grote consternatie in de Jodenbreestraat en de directe omgeving als gevolg van de vermissing van de achtjarige Sonja Beugeltas, die door haar vriendinnetjes ook wel Sonja werd genoemd. Binnen 24 uur werd het kind in een loods op het Waterlooplein gevonden… gruwelijk mishandeld en gewurgd. Met twee vriendinnetjes was Sonja die middag wezen spelen op en rond het Waterlooplein. In de loods van de vader van een der meisjes hadden ze met een slokje water hun dorst gelest. Toen Sonja plotseling was verdwenen, namen de beide andere meisjes aan dat ze al naar school was gelopen. Daar is ze echter nooit meer aangekomen. Onmiddellijk na het bekend worden van de vermissing, dromden op het Waterlooplein talloze verontruste buurtbewoners samen. Met de opgetrommelde politie namen zij deel aan de zoektocht naar het meisje. Ook de loods werd doorzocht, maar zonder succes. De hulp van een “telepaath” (helderziende) werd daarop ingeroepen. Met een koperen draad, die als wichelroede dienst deed, nam deze “contact op” met de stoep voor het pakhuis waarop Sonja het laatst was gezien, de helderziende Max Louis Blitz – zijn artiestennaam was Maloïtz – stelde toen vast dat Sonja zich wel degelijk in het pakhuis bevond, dit ondanks het feit dat het gebouw toch grondig was doorzocht.
Menigte loopt te hoop tegen verdachte
Het medeleven met de zwaar beproefde familie was zo groot dat tal van mensen de hele middag en een flink deel van de avond en de nacht naar Sonja zochten, niet alleen in de buurt maar ook in andere delen van de stad en zelfs ver buiten de stad. Om vier uur ’s nachts waren de meeste lampen in de woningen nog ontstoken en stonden groepjes mannen en vrouwen op straat de mysterieuze zaak te bespreken. De volgende morgen ontdekte een rechercheur het lichaam van het meisje in een kist in het pakhuis. Niet lang daarna werd een 21-jarige knecht, werkzaam in de loods, voor verhoor meegenomen naar het politiebureau. De knecht kon geen alibi verstrekken voor het tijdstip waarop het meisje blijkens sectie was vermoord. De man had bovendien al eerder een zedenmisdrijf begaan. De verdachte ontkende aanvankelijk alle schuld en bleef bij de verhoren vrij kalm. ’s Middags om kwart voor drie werd de 21-jarige naar de loods vervoerd om met het lijk geconfronteerd te worden. De man was geboeid en had zijn blauwe boezeroen over zijn hoofd getrokken. Bij het pakhuis stonden duizenden buurtbewoners, die de verdachte allerlei verwensingen toevoegden. De neiging de man te lynchen was sterk. Had de politie ’s middags al de grootste moeite gehad om de arrestantenwagen veilig door het verontwaardigde publiek te loodsen, ’s avonds moest ze extra motorpolitie ontbieden om het Jonas Daniël Meijerplein te ontruimen. Het Algemeen Handelsblad was een van de eerste kranten waarin het optreden van de bevolking werd veroordeeld, zij het in mide bewoordingen. De krant schreef dat “ordeverstoringen en volksverzamelingen” zoals ze die avond hadden plaatsgevonden, niet getolereerd konden worden, “ofschoon het begrijpelijk is, dat de buurtbewoners door het gebeurde diep geschokt en zeer opgewonden zijn”. De verbolgenheid van de menigte werd er bepaald niet minder op toen de dagbladen openbaar maakten wat de politie allang wist: dat P. (de buurt wist inmiddels wie met dit initiaal werd bedoeld) al eerder, in dezelfde bananenloods nota bene, een zedenmisdrijf had gepleegd. De woede richtte zich nu tegen de werkgever van de verdachte, die de man een nieuwe kans had willen geven door hem na het uitzitten van diens straf weer aan te nemen.
Voorgoed onschadelijk maken
De commentaren in de dag- en weekbladen waren bepaald niet eensluidend. In het communistische blad De Tribune werd de volkswoede als terecht beoordeeld en geplaatst tegen de achtergrond van de bewogenheid van de bevolking die haar enige bezit, kinderen, bedreigd ziet. De krant nam stelling tegen “het systeem” dat kinderen van arbeiders niet zou beschermen, en tegen de politie die met bruut geweld zou zijn opgetreden. In zijn column in Het Volk (‘Oproerige krabbels’) veroordeelde de bekende journalist A.B. Kleerekoper het onbeheerste optreden van het publiek, dat de 21-jarige verdachte al schuldig had bevonden, enkel en alleen omdat de man al eerder een zedenmisdrijf had begaan. Als P. Het evenwel toch had gedaan, dan wist de columnist wat er met hem diende te geschieden: voorgoed onschadelijk worden gemaakt. Wat hij daar precies mee bedoelde, komt de lezer echter niet te weten. Er waren er meer die tot de kolommen wisten door te dringen en daarbij niets te raden overlieten. De arts B. Premsala schreef dat slechts een operatieve behandeling genezing kan geven. Hij berichtte vervolgens over een 28-jarige patiënt van hem die al tien jaar achter tralies had doorgebracht wegens zedenmisdrijven, telkens werd vrijgelaten en telkens in de oude zonden verviel. De man smeekte, als we de arts mogen geloven, om zo’n behandeling, maar die werd hem door de verantwoordelijke autoriteiten geweigerd. Op de dag dat de arts zijn ingezonden brief geplaatst zag (30 augustus), bekende de verdachte Sonja te hebben vermoord. De politiedeskundige Van Ledden Hulsebosch had zoveel aanwijzingen verzameld die in zijn richting wezen, dat langer ontkennen geen zin meer had. Berouw toonde de man echter niet. “Nog nooit heb ik zo iemand gezien,” verklaarde een politie-inspecteur. Wat de man daarmee bedoelde, werd snel duidelijk uit de reconstructie die de politie organiseerde. Emotieloos vertelde P. (wiens naam in de krant nu volledig werd afgedrukt) hoe hij het kleine meisje had benaderd en vastgreep, en hoe hij haar keel dichtkneep toen ze gilde. Het lijkje liet hij eerst liggen waar het op de grond was gevallen, ging weer aan het werk alsof er niets gebeurd was. Op een geschikt moment na werktijd zou hij het lichaam verstoppen om ontdekking te voorkomen. De volgende dag betuigde een delegatie van de buurtbewoners hulde aan de politie. Onder enorme publieke belangstelling werd Sonja Beugeltas enkele dagen later begraven. Tienduizenden zagen de stoet passeren.
“De moordenaar was ‘gelukkig’ een jood”
OP 25 augustus 1984 – 50 jaar na de moord – verscheen in het dagblad Trouw onder de kop “De moordenaar was ‘gelukkig’ een jood” een artikel over deze zaak, geschreven door Koos van Weringh, toen hoogleraar Criminologie aan de Universiteit van Amsterdam. Van Weringh sprak met tientallen ooggetuigen en betrokkenen: oud-klasgenoten van Sonja , journalisten, psychiaters en sommigen van hen die zich naar het Waterlooplein begaven vlak nadat de verdwijning van Sonja bekend was geworden. De opwinding kende volgens Van Weringh twee oorzaken. Enerzijds was er de verbazing over de agressieve vorm van de misdaad. Crimineel gedrag was ook in deze joodse buurt een vrij normaal verschijnsel. Uit de dagrapporten van het politiebureau Jonas Daniël Meijerplein uit het jaar 1934 blijkt dat de ‘gewone’ economische criminaliteit het grootste deel van de aangifte en opsporing uitmaakte: diefstal van fietsen en koopwaar op het Waterlooplein. Daarnaast zou men vele vormen van “verbale agressie” als vaak voorkomende criminaliteit kunnen omschrijven. Maar zware mishandeling, moord en doodslag vielen geheel buiten het patroon van ‘het kleine kwaad’ waarmee de buurt gewend was te leven. Anderzijds was er de verontrusting over de mogelijkheid van een antisemitische daad. In zijn in 1969 verschenen boek Hoge Hoeden, lage standaarden schrijft Jaap Meijer – en Van Weringh citeert de passage – “dat de joden blij waren dat het slachtoffer joods was en de dader tot hun eigen gemeenschap behoorde”. Deze opmerking volgde op een passage over het opkomende antisemitisme en de steeds dreigender houding van Duitsland. In de interviews die hij met ooggetuigen had, constateerde ook Van Weringh de opluchting bij de omstanders dat de dader zelf een jood was. Van Weringh concludeerde terecht dat over Sonja's dood de schaduw van de tijd hing. De 21-jarige Emanuel Polak werd veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf en overgebracht naar de Bijzondere Strafgevangenis in Leeuwarden. Daar zat hij nog steeds toen de Duitsers ons land binnenvielen. De bezetter eiste van de gevangenisautoriteiten dat zij de namen van alle joodse gedetineerden op een speciale lijst zouden zetten. In Leeuwarden weigerde de directeur halsstarrig. Dankzij deze weigering overleefde Polak de oorlog – een bizarre vorm van gerechtigheid. Eric Slot November 1991
Op en rond het Waterlooplein was er sprake van ontstelling, opwinding en regelrechte volkswoede. Nog nooit eerder was een Joodse jongen dader van zo'n gruwelijke moord geweest. Slechts één keer eerder was er een Joodse medeplichtige geweest in St Oedenrode, maar die zaak was nooit geheel duidelijk geworden. En de dader, Emanuel Polak (13 mei 1913 - 26 juli 1964) was de zoon van doodgoeie en fatsoenlijke ouders, zei men. De jeugd van Emanuel was echter niet zo makkelijk geweest. Zijn vader verliet zijn moeder toen Emanuel 7 jaar oud was. Emanuel had drie broers en twee zussen, de zussen overleden op jonge leeftijd. In 1929 werd hij vanwege seksueel misbruik van jongens en meisjes naar een opvoedingsgesticht gestuurd waar hij in 1932 uitkwam. In april 1933 werd hij vanwege de aanranding van een jongen gearresteerd en hij werd opnieuw in het gesticht opgesloten. In juli 1933 verklaarde de firma "Groenteman & Bolle" dat Emanuel daar kon werken als pakhuisknecht. Een van de firmanten was de broer van Emanuels moeder. Hij kreeg een proeftijd tot 13 mei 1935 en hij zou zijn vrijheid terugkrijgen wanneer tot die datum geen nieuwe misdaden gepleegd zouden zijn. Maar op 28 augustus was het raak, hij verkrachte en vermoorde Sonja Beugeltas. Emanuel Polak bekende de lustmoord en kwam in de strafgevangenis van Leeuwarden terecht. Zo overleefde hij de oorlog en dat kwam vooral doordat de directeur van de gevangenis geen van zijn gedetineerden aan de Duitse autoriteiten als Jood had opgegeven. Zijn familie werd grotendeels vermoord en volgens een interview van 1946 vond hij dat wel erg beroerd, want "hij voelde zich in de strafgevangenis van Leeuwarden nu wel heel eenzaam". In 1957 schrijft de broer van Emanuel een gratieverzoek naar minister-president Drees. Op 31 januari 1958 werd de levenslange straf kwijtgescholden, Emanuel zit dan al 24 jaar in de gevangenis. Hij wordt overgeplaatst naar de Van der Hoevenkliniek in Utrecht, een TBS-instelling waar zijn eventuele terugkeer in de maatschappij wordt voorbereid. Emanuel krijgt in 1963 last van de bloedsomloop in een been. Uiteindelijk moeten beide benen geamputeerd worden en op 26 juli 1964 overlijdt Emanuel Polak in de Van der Hoevenkliniek.
Op 27 augustus 1934 werd Sonja (Sara) Beugeltas (1926) vermist. Ze had met een vriendinnetje gespeeld op het Waterlooplein en was nadien in een pakhuis binnengegaan en nooit meer buitengekomen. Een dag later vond de Amsterdamse politie het levenloze lichaam van het seksueel misbruikte en gewurgde kind op de vliering van een bananenloods aan het Waterlooplein. De zaak sprak enorm tot de verbeelding van de Amsterdamse bevolking en leidde tot grote massahysterie. De dader was Emanuel Polak, een 21-jarige pakhuisknecht die eveneens van Joodse komaf was. Hij was al eerder in aanraking met het gerecht gekomen wegens kindermisbruik en zat in feite tijdens proefverlof toen hij deze tweede misdaad begin. De zaak leidde tot pleidooien in de pers waarin castratie van recidiverende geesteszieke lustmoordenaars werd bepleit, omdat Polak eerder tot tbr was veroordeeld. Volgens het Algemeen Handelsblad van 28 augustus 1934 kwamen er die avond duizenden buurtbewoners op straat om de gearresteerde verdachte uit te jouwen. Verschillende politiemachten probeerden de volksmassa op een afstand te houden. Polak ontkende twee dagen lang iets met de misdaad te maken te hebben, maar bekende uiteindelijk op 30 augustus. Sonja Beugeltas werd onder massale belangstelling begraven. Polak werd tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld. Hij stierf in 1964 in de Van der Hoevenkliniek in Utrecht. Bron joodsamsterdam.nl
De moord op Sonja Beugeltas bracht in 1934 grote beroering teweeg. Niet alleen vanwege de lustmoord op dit 8-jarige meisje, maar tevens omdat de dader een Joodse jongen was van "doodgoeie en fatsoenlijke" ouders. Dát was nog niet eerder vertoond en maakte de verwarring alleen maar groter. Fyffes bananeniomport was eind jaren 20 overgenomen door Groeteman en Bolle, maar was opgericht door Mordechai Cortissos. Bron: www.joodsamsterdam.nl
De moord op Sonja (Sara) Beugeltas
Jaren na de gewelddadige dood in 1934 van het meisje Sonja Beugeltas werd geschreven “dat de joden blij waren dat het slachtoffer joods was en de dader tot hun eigen gemeenschap behoorde”.
Een wat verbijsterende opmerking, die gezien moet worden in het licht van de heersende antisemitische gevoelens.
bron Eric Slot November 1991 bron: http://home.kpn.nl/spoi/Beugel1.htm
Sonja (Sara) Beugeltas (1926 - Amsterdam, 27 of 28 augustus 1934) was een Nederlands meisje van Joodse komaf. Toen het kind zeven jaar oud was werd ze vermist en later vermoord teruggevonden. Op 27 augustus 1934 werd Sonja Beugeltas vermist. Bron Wikipedia
Emanuel Polak is ook beschreven op de website gevangeninglas.nl