Hendricus Jacobus Jut was een 19eeuwse moordenaar uit Den Haag. Jut werd in 1851 te Den Haag geboren als buitenechtelijk kind van Maria Geertruida Jut. Na wegens "lichaamsgebreken" uit militaire dienst te zijn ontslagen ging hij in zijn geboortestad als kelner werken. Daar kwam hij de 23-jarige Christina Goedvolk tegen, die in 1872 korte tijd als dienstbode bij de rijke weduwe M.Th. van der Kouwen-ten Cate werkte. Uit angst voor een lynchpartij werd hij overgebracht naar een gevangenis in Leeuwarden, waar hij twee jaar later overleed.
Henricus Jacobus Jut. (Den Haag, 19 juli 1851 - Leeuwarden, 12 juni 1878) was een negentiende-eeuwse moordenaar uit Den Haag. Jut werd in 1851 te Den Haag geboren als buitenechtelijk kind van Maria Geertruida Jut. Na wegens "lichaamsgebreken" uit militaire dienst te zijn ontslagen ging hij in zijn geboortestad als kelner werken. Daar kwam hij de 23-jarige Christina Goedvolk tegen, die in 1872 korte tijd als dienstbode bij de rijke weduwe M.Th. van der Kouwen-ten Cate werkte.
Jut, die ook wegens Christina's zwangerschap geldproblemen had, herinnerde zich later de rijke weduwe en leende van zijn moeder tien gulden. Die gebruikte hij om twee pistolen en een dolk aan te schaffen. Op 13 december 1872 toog hij samen met Christina naar het huis van Van der Kouwen aan de Bocht van Guinea te Den Haag en stak zowel Van der Kouwen als haar nieuwe dienstbode Leentje Beeloo dood. Dagenlang was Den Haag in rep en roer. Jut en Goedvolk maakten enige omzwervingen naar New York en Zuid-Afrika, maar keerden al snel weer terug naar Nederland. Ze vestigden zich in Rotterdam, waar Hendrik een koffiehuis kocht. In april 1875 praatte hij zijn mond voorbij tegen een zekere Jan Roelfs en al snel werden hij en zijn vrouw gearresteerd. Christina werd wegens diefstal veroordeeld tot twaalf jaar tuchthuis. Jut, bijgestaan door Mr. Pieter Cort van der Linden, kreeg levenslang voor dubbele moord. Uit angst voor een lynchpartij - veel mensen wensten de zojuist in Nederland afgeschafte doodstraf voor Jut - werd hij overgebracht naar een gevangenis in Leeuwarden, waar hij twee jaar later overleed. Een kermisuitbater maakte de volkswoede te gelde door een attractie waarop mensen met mokerslagen hun woede konden afreageren Kop van Jut te noemen. Daardoor ontstond de uitdrukking: "de kop van Jut zijn", het moeten ontgelden, de zondebok zijn. Het échte hoofd van Jut werd na zijn dood op sterk water gezet en is jarenlang te zien geweest in het anatomisch museum; 'het Kabinet van Camper' van de Rijks universiteit Groningen. De fles waar zijn hoofd in werd bewaard schijnt echter te zijn gaan lekken en het hoofd is verloren gegaan. Het enige wat vandaag nog resteert is een gipsen afgietsel van het hoofd. Kop van jut is een bekende kermisattractie. Het toestel bestaat uit een hefboom waarvan het uiteinde door een sterke veer omhoog wordt gehouden. Door er met een hamer op te slaan, wordt de veer ingedrukt en komt het andere uiteinde van de hefboom omhoog. Daarop ligt een gewichtje dat omhoog wordt geschoten en langs een rail omhoog glijdt. Slaat men hard genoeg, dan komt het gewichtje tot bovenaan en slaat het tegen een bel aan. De attractie ontstond in het einde van de negentiende eeuw. In die tijd werd het nieuws beheerst door Hendrik Jut, die een rijke weduwe en haar dienstmeid had vermoord en zich daarmee bij de bevolking niet geliefd had gemaakt.
door P.K. Smiesing Artikel uit PKN 23, 1983, p. 68 t/m 69.
Aanvulling op de "pijpekop" van Jut.
door Theo Bottelier
Artikel uit PKN 104, 2004, p. 1572 t/m 1574.
De pijpenkop van Jut
door P.K. Smiesing
In het PKN-nummer van maart 1980 deed ik een oproep aan de collegaverzamelaars om uit te kijken naar de bijzondere pijp van de Goudse pijpenfabriekant G.J. Wagenaar. De aanleiding was een advertentie in het "Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad", nr.297 van het jaar 1875. Voor leden , die mogelijk niet in het bezit zijn van de betreffende PKN-aflevering volgt nog even de advertentie. 'Als een staaltje van kurieuze spekulatie medegedeeld dat de pijpenfabrikant G.J. Wagenaar Wz. op de Raam te Gouda, Goudsche pijpen verkoopt met de portretten van de vermoorde mevrouw van den Kouwen en hare dienstbode H. Beelo'. De dader Hendrik Jut werd nog het meest bekend door een bepaalde krachtmachine op de kermissen die in gebruik is gekomen onder de verse herinnering aan de moord op 13 december 1872. Dit voorjaar kreeg ik een telefoontje van Joël van de Rhoer. Bij het graven in de bagger, afkomstig uit de slotgracht van een kasteeltje, vond hij zo'n pijp. Eerst bracht hij de portretten op de pijpenkop in verband met de geschiedenis van het kasteel. Totdat hij bladerend in de oude PKN-nummers de oplossing vond. De pijp heeft een gestroomlijnde kop met ronde bodem. De kop heeft een lichte helling naar achteren onder een hoek ten opzichte van de steel van 120º en is zelfs enigzins eivormig. De maten van de kop zijn: hoogte 47 mm, breedte 29 mm en de doorsnee van de mond meet 23,5 mm. De naden zijn weggewerkt en vertonen een streepjesmotief. Op het portret op de linkerzijde zien we een oudere dame getooid met een muts versierd met linten. Volgens het opschrift op de linker steelzijde stelt deze afbeelding mevr. v.d. Kouwen voor. Het portret op de andere zijde toond een jongere dame. Op de steel lezen we H. Beelo. Aardig is vooral dat dit oude krantenbericht een mogelijkheid blijkt tot dateren van deze pijp.
Aanvulling op de "De pijpekop van Jut" door Theo Bottelier
Bladerend in oude nummers van de PKN , kwam ik weer de pijpenkop tegen met hierop de portretten van de twee vermoorde dames in Den Haag (Smiesing 1980-1983). Omdat ik eenzelfde pijpenkop bezit met wat aanvullende historische gegevens, werd besloten om een en ander op papier te zetten. Op de pijpenkop staan de portretten van mevrouw W. TH. van der Kouwen te Cate en haar dienstbode Helena Beelo. De pijp is vervaardigd door G. J. Waagenaar te Gouda. Deze pijpen werden, blijkens een advertentie uit 1875 in het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad nr. 297, door Waagenaar te koop aangeboden. Deze pijpen moeten gezien worden als een teken van gerechtigheid voor de brute moord op beide dames in 1872. In 1875 wordt de dader gearresteerd, in hetzelfde jaar brengt Waagenaar de pijp met hierop de portretten van beide dames op de markt. Mevrouw van der Kouwen te Cate bewoonde een statig huis aan de Bocht van Guinee waar ze een zekere stand ophield omdat ze in het bezit was gekomen van een nalatenschap van F 50.000., daarvan had ze dit huis gekocht en de rest gestoken in sieraden en aandelen. Als haar vriendinnen op bezoek kwamen, moesten deze met het dienstmeisje in de salon plaats nemen waarna een grote zwarte tas op tafel werd gezet. In deze tas zaten schitterend uitgevoerde effecten die door allen werden bewonderd en daarna weer werden opgeborgen, vervolgens kwamen de sieraden aan de beurt, dit herhaalde zich bij elk bezoek. Op 12 december 1872 werd mevrouw te Cate en haar dienstmeisje Leentje vermoord. Navraag bij de vriendinnen leverde op dat behalve alle juwelen voor tenminste F 20.000 aan bankbiljetten en zeker voor het dubbele aan effecten was verdwenen. Van de dader ontbrak elk spoor. Door verraad kwam de zaak in 1874 aan het rollen, de politie kreeg het bericht dat Hendrik Jacobus Jut, 24 jaar, bij zijn terugkeer uit Afrika een hoeveelheid aan goud, zilver en juwelen had meegebracht. Hendrik Jacobus had een zoon en was getrouwd met Christina Goedvolk die vroeger als dienstmeisje bij mevrouw te Cate had gewerkt en dus van haar rijkdom afwist. Het duurde echter tot 28 april 1875 voordat beiden werden gearresteerd, aanleiding was een dronkemanspartij waarbij Jut verklaarde in Den Haag de dubbele moord te hebben gepleegd. De aanleiding tot de diefstal lag in het feit dat Hendrik Jacobus een onecht kind was van Maria Jut en op zijn papieren de aantekening had 'vader onbekend'. Dit stak hem zo erg, dat toen Christina in verwachting van hem was en hij met haar wilde trouwen hij de roof beraamde die tenslotte op de dubbele moord uitliep. Als de roof slaagde kon hij met haar trouwen en zijn kind een goede naam geven, ook was hij meteen schatrijk (Jaarboek 89/90 Rijkspolitiemuseum Apeldoorn). Hendrik Jacobus Jut werd veroordeeld tot levenslang, (de doodstraf was jaren daarvoor afgeschaft) en Christina tot 12 jaar. Beiden moesten hun straf uitzitten in het tuchthuis te Haarlem. Dit gebouw werd gebouwd in 1609 en gesloopt in 1902. De fraaie poort van dit gebouw werd overgebracht naar het Frans Halsmuseum te Haarlem. Boven in de poort bevond zich een beeld met de voorstelling van De Liefde (Speet 1995). Jut stierf in 1878.
Wie was deze Jut? Over hem zijn weinig gegevens bekend, hij werkte als kelner in het Pico hotel aan het Haagse Spui. Of Jut echt zijn achter naam was is onzeker, de verklaring van een woordenboek bij 'kop van Jut' geeft: moordenaar uit Jutland (Van Dale 1999). Na zijn dood werd zijn hoofd, ook wel kop, van zijn lichaam verwijderd en op sterk water gezet. Het heeft jarenlang in de anatomische afdeling van de Rijksuniversiteit van Groningen gestaan, tot studieobject voor studenten en voor de macabere nieuwsgierigheid van vele niet-studenten. In deze periode zal ook de kermis term 'kop van Jut' zijn ontstaan. Christina heeft na haar vrijlating in 1888 de naam Munnema aangenomen en bewoonde omstreeks 1905 in Haarlem een huis waarin zich een gevel steen bevond voorstellen de: DE LIEFDE. (Saillant detail is hier dat zowel Hendrik Jacobus Jut als ook later zijn weduwe in een pand waren gehuisvest waar de liefde als beeld boven de ingang stond!) Zij ging altijd in het zwart gekleed en leek een keurig net vrouwtje. Toen ze echter ging informeren naar een vrij gekomen woning in het hofje van Guurtje de Waal te Haarlem, werd ze door een andere woningzoekende herkend als de weduwe van moordenaar Jut. Toen er over haar informatie werd ingewonnen door armenopziener Nel Cornelis bleek zij de ene man na de andere te verschalken, op 70- jarige leeftijd had zij in haar huis nog een verhouding met een 27- jarige tuinder knecht.. Zij was stevig aan de drank en had op de schoor steen een fles eau de cologne staan om de dranklucht te verdoezelen. Ook ging het gerucht dat zij met een pistool op zak liep. Na haar herkenning vertrok zij met onbekende bestemming (Steur 1986). Van de zoon, waar eigenlijk alles om begonnen was, omdat Hendrik Jacobus hem een eerlijke naam wilde geven, is niets bekend. De hier afgebeelde pijpenkop komt uit dezelfde mal als de pijpenkop die wordt afgebeeld op pagina 68 in PKN 23. Op beide pijpenkoppen is een foutje zichtbaar wat zich bevindt boven de afbeelding van mevrouw van der Kouwen. Om het portret is een kader aangebracht met enkele cirkeltjes. Rechts naast de bovenste cirkel bevindt zich het foutje in de vorm van een half cirkeltje. Ook zijn de maten van beide koppen gelijk, hoogte: 47 mm, breedte: 2,9mm en diameter monding: 24 mm. Op de linker steelzijde is de naam mevr. v.d. Kouwen met pareltjes omkaderd en op de rechterzijde die van H. Beelo. De naad aan de rokerszijde is weggewerkt en vertoont een streepjesmotief, de andere naad is niet weggewerkt.
Over de moordzaak is in 1970 een roman verschenen van J. Fabricius genaamd: De kop van Jut.
foto's : J. van Rijsbergen
Geraadpleegde literatuur:
- Jaarboek Rijkspolitiemuseum Apeldoorn, Het Haagse volk eiste de kop van Jut, 1989/1990, p.35 t/m 37.
- Smiesing, P, Een bijzondere pijp, PKN 8, 1980, p.2 t/m 3
- Smiesing, P.K, De pijpekop van Jut, PKN 23, 1983, p. 68 t/m 69.
- Speet, B, Vijfhoek, Raaks en Doelen, 1995, p. 28
- Steur, A.G. van der, Arm in Haarlem, herinneringen van de Haarlemse armenopziener Nel Cornelis, 1986, p. 62 t/m 64.
- Van Dale, groot woordenboek der Nederlandse taal, 1999, p. 1513.
Gipsen afgietsel van het hoofd van Hendrik Jut in het Universiteitsmuseum (Groningen).
Jantje slaat op de Kop van Jut
Ja; elk jaar des zomers is t’r kermis op ons durp,dan is’t feest vor alleman, mar ’t meest vor Jan van Gurp. Die spaart dan vor deez dagen veul geld en ok veul fut en dà verbrast ie allemaal ... op de Kop van Jut.
Refrein:
Ons Jantje slaat op de kop van Jut, Jut, Jut. En van je hots, knots, boem!Nog ’n stuiver of drie, dan is tie blut, blut, blut. En van je hots, knots, boem! En bij elke smak komt de fles uit z’n zak En dan nimt ie ’n slok en sla wir op die kop. Ons Jantje slaat op de kop van Jut, Jut, Jut. En van je hots, knots boem!
Jan slaat en jast en bralt en brast; hij et ’t naar z’n zin. De roze die’t ie zo verdient, die zijn vor z’n vriendin. Mar die danst op d’n urgel in de grote tenten bij gebrek aan Jan van Gurp ... mee’n and're vent
Refrein:
Mientje et ’t al lang gezien. D’r Jan is wir ’s zat. Ze trekt d’r neus vor Janne op; z’ et ’t mee hem wel g’had. Hij ging mee haar nie op de vloer; hij liet ze zomar staan; dus danst en sjanst ze liever mee ... stoere blonde Daan
Refrein:
Daan zwiert en danst en deint mee Mien; ons Jantje die e spijt. Hij è geloof ik ok wel deur: z’n Mientje is’t ie kwijt.De roze vliege deur de tent. ,,Dà's pot verblomme flut. En dà”, zee Jan, ,,kom allemaal, deur de kop van Jut!”
Eindrefrein:
Ons Jantje sloog op de kop van Jut, Jut, Jut. En van je hots, knots, boem! Z’n beurs is plat; hij is nou helemaal blut, blut, blut. En van je hots, knots, boem! En d’n andere dag, wat ’n hard gelag.De fles die was op; dà voelt ie aan z’n kop. 't Lijkend precies de kop van Jut, Jut, Jut.En van je hots, knots boem! bron
Geschandvlekt
De naam Jut was in Nederland na deze affaire geschandvlekt. Later is uit dien hoofde aan Angelica bij Koninklijk Besluit toestemming verleend een andere familienaam te voeren. Die nieuwe naam werd kiesheidshalve nooit gepubliceerd daar hij anders weinig gebaat zou hebben. Niet alleen de liedjeszangers maar ook kijktenten op kermissen hebben het Haagse drama in felle kleuren en tekeningen geschilderd. Het eerste couplet van het kermislied, dat wij hierboven reeds aanhaalden, luidde:
Een "smartlap" kun je dit niet noemen. Het lijkt eer een vrolijke boel. Zeker is het een tekenend voorbeeld van "volkse poëzie" in die dagen.
Langs de Stationsweg en de Huijgensstraat werden sjieke huizen gebouwd en tussen de Huijgensstraat en Bocht van Guinea werd in 1860 een park aangelegd. Tot 1873 heette het hier Bogt van GuineaNa de roofmoord op mevrouw Van der Kouwen door Hendrik Jut werd de straatnaam op verzoek van de bewoners gewijzigd in Huijgenspark. In de 19de eeuw werd hier een politiebureau gevestigd, in de 20ste eeuw vestigde Siemens hier het Nederlandse hoofdkantoor. bron Geschiedenis van Den Haag