Op 5 mei 1870 wordt Henricus Mokcaarts met de boevenwagen overgebracht naar de gevangenis van Leeuwarden. Op 9 mei is hij ingeschreven en zijn straf van twintig jaar ging op die datum in. De oud marechaussee Hendrik Mokcaarts die hevig verliefd was op Anna Stada de echtgenoot van Frederik van de Steen, schoot zijn rivaal in dat jaar namelijk dood. Henricus Mokcaarts verlaat de gevangenis in Leeuwarden op 12 augustus 1889. Eind 1874 behoort Henricus tot één van de 445 gevangenen in de Leeuwarder gevangenis.
Eind 1874 behoort Henricus tot één van de 445 gevangenen in de Leeuwarder gevangenis. Tevens één van de 79 die voor moord, doodslag of poging daartoe die daar verblijven. Tot de personen die de doodstraf hadden gekregen maar omgezet tot twintig of meer jaren gevangenisstraf, is hij dan één van de 47 personen. Nabij de woning van Van der Steen zijn aangekomen kijkt hij op zijn zakhorloge om te weten hoe lang hij zou moeten wachten. Het was kwart voor negen. In de tuin achter de gevangenis blijft hij met zijn rug tegen de heg wachten. Over drie kwartier zal Van der Steen, nadat hij met zijn hond heeft gewandeld, naar de geitenstal lopen om daar de hond voor de nacht vast te leggen. Tijdens het wachten neemt hij wederom de marechaussee kazerne met gevangenis in ogenschouw. Het zijn twee gebouwen onder één kap. Op de begane grond bevinden de cellen van de gevangenis, een cipiers- en wapenkamer. Boven bevinden zes slaapvertrekken, ingericht voor de zes aanwezige marechaussees. In de lichte schemering van de avond hoopt hij dat niemand hem daar zo ziet staan. Plots hoort en ziet Henricus Mokcaarts na ruim een half uur wachten, dat Frederik van der Steen naar de geitenstal loopt. Henricus begeeft zich snel naar het hekje van de tuin. Wanneer Van der Steen uit de stal komt, roept Mokcaarts hem toe met de woorden: Hier is de man met de luizen, die komt u nog eens begroeten. Terwijl hij naar Van der Steen loopt, roep Van der Steen tot hem: Zijt gij weer daar rakker. Dan verliest Mokcaarts zijn evenwicht. Al struikelend loopt hij nog twee passen en het pistool dat hij in zijn hand heeft en waarvan de haan is overgehaald gaat af. Nadat het schot is afgegaan vlucht hij naar de tuin van wachtmeester Takens. Bij het huis van Van der Steen hoort hij dan veel leven en rumoer. Nadat de cipier de woning heeft verlaten, hoort zijn vrouw een schot en een gil. Uit de gang van de woning ziet zij haar man op de grond vallen. Zij rent naar hem toe en hoort de stem van Henricus Mokcaarts, die zij overigens niet ziet, zeggen: Jij ook varken, en er gebeurt dan verder niets. Frederik van der Steen is op de buitenplaats zodanig door een pistoolschot getroffen dat hij weinig ogenblikken daarna is overleden. Anna Stada sleept het lijk van de open plaats tot de achterdeur van de binnenplaats bij haar woning. Ongeveer twee uur in de nacht meldt Henricus Mokcaarts zich vrijwillig bij de kazerne van de marechaussee en wordt dan meteen in hechtenis genomen Henricus Mokcaarts Veenhuizen. Henricus Mokcaarts heeft niet een prettig leven geleden. Wie is nu Henricus Josephus Johannes Mokcaarts?Marius van Loon leest de gratis krant "de metro" en leest een interessant stukje: Een vroege maar verjaarde stalking geschreven door criminoloog Klaas de Graaff uit Nuenen. Marius van Loon gaat op onderzoek uit en komt vele zaken tegen. Hendrik M. schijnt de in 1833 geboren Haarlemmer Henricus Josephus Johannes Mokcaarts te zijn, soms ook als Mokcaarts geschreven. Zijn straf van twintig jaar ging in. In de Leeuwarder gevangenis verricht Henricus Mokcaarts enige arbeid als reiniger. Henricus Mokcaarts verlaat de Bijzondere Strafgevangenis in Leeuwarden op 12 augustus 1889. Door zijn goed gedrag wordt door de directeur van de gevangenis aan de Hoge Raad een verzoek ingediend om hem in 1879 en 1882 respectievelijk negen en drie maanden strafvermindering te verlenen. De strafverminderingen worden eerst door diverse instanties beoordeelt eer koning Willem III de gevraagde strafvermindering bekrachtigd. De eerste strafvermindering wordt op 6 juni 1879 met zes maanden en de tweede strafvermindering op 21 maart 1882 nog eens met drie maanden bekrachtigd. Mokcaarts moet daarna regelmatig naar Veenhuizen wegens bedelarij, op 16 juni 1905 mag hij Veenhuizen voorgoed verlaten. Op 15 februari 1914 overleed Henricus Mokcaarts.
Na een dag van gedane arbeid op een zonnige dag van 1 september 1999 in een grafisch bedrijf in Hardinxveld-Giessendam, kwam ik aan op het kleine stationnetje van het dorp. De trein naar Gorinchem is dan juist enkele minuten daarvoor vertrokken. Wandelend over het perron zie ik in de groene zuil van de gratis krant Metro nog enkele exemplaren liggen. Schenk er verder geen aandacht aan en loop verder. Teruglopend passeer ik weer die zuil en besluit toch om een exemplaar uit te nemen. Wachtend op de trein, blader ik even door de krant en mijn oog valt op een kopregel Een vroege maar verjaarde stalking geschreven door criminoloog Klaas de Graaff uit Nuenen. In een flits zie ik de plaatsnaam Waalwijk in het verhaal vermeld staan. Als oud-Waalwijker wil ik daarover wel het fijne weten. Maar de trein rijdt het stationnetje al binnen en stap in een bijna volle coupe. Wil vlug het artikel lezen, maar het verhaal krijgt bij de eerste regels al de volle aandacht. Gelukkig dat de trein in Gorinchem enige minuten blijft staan, anders zou de trein met mij erin verder zijn gegaan. Thuis gekomen, lees ik het verhaal nog eens rustig door. Wie is toch die Hendrik M. uit Haarlem die in het verhaal vermeld staat? Het geval speelde zich af in het midden van de negentiende eeuw. Na enige dagen laat dat artikel mij nog steeds niet los en ben een krant uit die periode gaan lezen in het stadsarchief van ’s-Hertogenbosch. Daar ben ik niet veel wijzer van geworden en dan begint mijn speurwerk in vele archieven en kranten. Ben half Nederland gaan rondreizen om wat gegevens over deze persoon te verzamelen. Beetje bij beetje passen al enkele stukjes van de puzzel in elkaar. Hendrik M. schijnt in 1833 te Haarlem zijn geboren als Henricus Josephus Johannes Mokcaarts. Op een gegeven moment komen er geen nieuwe feiten meer boven water. Met nog heel veel vragen leg ik dit onderzoek ten slotte naast me neer. In welk archief zou ik op een van de vragen een antwoord kunnen vinden? Archieven en kranten waren in 2004 bij lange na nog niet zo gedigitaliseerd zoals nu het geval is. Mijn werk laat ook niet toe om vele dagen van het jaar in archieven door te brengen. Daarnaast is de familie Mokcaarts in Nederland, zover ik weet, uitgestorven en kan via die weg geen informaties vragen. Ben dan in de periode 2008-2012 andermaal intensief gaan bezighouden met zijn levensloop. Weer geheel Nederland aan het rondtoeren van west naar oost en van noord naar zuid, om vele archieven en musea te gaan bezoeken. Sommige archieven wel meer dan één keer. Het is alleen jammer dat veel archiefstukken meestal alleen maar de feiten weergeven en ons naar de achterliggende beweegredenen van al de betrokkenen laten gissen. Historische kranten brachten vaak uitkomst, met als gevolg dat het concept weer grondig aangepast moest worden. Het bracht tevens ook nieuwe informatie naar boven, dat niet of moeilijk in de archieven te vinden was. Een ander probleem bij dit onderzoek is de betrouwbaarheid van de originele stukken van ná 1855 die betrekking hebben op Henricus Josephus Johannes Mokcaarts. Door foutieve informaties die daarin bewust of onbewust staan beschreven, wordt het onderzoek enigszins bemoeilijkt. Men weet dan niet waar men dan verder moet gaan zoeken en bovenal wat is nu eigenlijk de waarheid. Het lijkt tevens, dat onze vriend Mokcaarts bewust verkeerde burgerlijke gegevens op zijn documenten laat verspreiden. Wilde hij dat zijn verleden niet bekend zou worden, of wilde hij een spel spelen met nieuwsgierige personen die naar zijn verleden zouden gaan zoeken? Onder meer een proces tegen hem bij de arrondissementsrechtbank te Heerenveen op 26 juni 1890 is niet meer in het archief terug te vinden. Zou haast willen zeggen: voer voor psychologen. Zeker niet onbelangrijk is het proces tegen Henricus Mokcaarts eind 1869 waarvoor hij verdacht werd van moord op Frederik van der Steen. Daarnaast een ingezonden brief dat op 11 december van dat jaar in "De Noordbrabanter" is opgenomen, zeer ten nadele van de verdachte. Er zijn naar mijn mening ook cruciale fouten gemaakt door een jonge verdediger van Henricus Mokcaarts. In het geheel heb ik niet kunnen vermoeden dat een gewone middenstander uit Haarlem zoveel van zichzelf heeft achtergelaten. Om zoveel gegevens aan de hand van originele documenten te staven is niet altijd eenvoudig geweest; maar het was wel een zeer uitdagend onderwerp om verder te blijven zoeken. Veel archieven in Drenthe, Friesland, Gelderland, Noord-Brabant, Noord-Holland, Utrecht en Zuid-Holland bezocht, tevens oud-gevangenis Blokhuispoort te Leeuwarden en het oud-gesticht Veenhuizen. Mede dankzij fantastische medewerking van heel veel personen, ook vanuit vele archieven en musea, is dit resultaat tot stand gekomen. Daarvoor mijn zeer welgemeende dank.
Nadat het onderzoek op 15 februari 2014 op de site van Blokhuispoort online is gegaan heb ik het verhaal gelaten zoals het was. Begin juni van dat jaar ben ik even bezig geweest of er nog nieuwe gegevens te vinden zouden zijn. Men weet per slotte nooit wat er in één jaar op online is geplaatst. Toeval wil dat ik in het Haags Archief op een huwelijksbijlagen uit 1816 stuitte die me nieuwe inzicht gaf over de voorouders van de hoofdpersoon in dit verhaal Hendrik Josephus Johannes Mokcaarts. De oudste tot nu toe gevonden voorouders zijn Jan Mokkart (overleden Haarlem 1807) en Maria Strijbos (begraven Haarlem 1789). Dit gezin, dat katholiek was, kreeg zeven kinderen en Jan Mokkart hertrouwde ongeveer 1794 met Catharina Houtappel waarbij hij nog eens drie kinderen kreeg. Bij de Haarlemse familie Mokcaarts of Mokkart lagen de roots in Vlaanderen en misschien wel uit de omgeving van Brussel. Te meer dat de familie ook de Franse taal machtig was. Deze familienaam kwam en komt men nog in vele varianten in en rond Brussel tegen. Toen Hendrik Josephus Mokcaarts, de grootvader van de hoofdpersoon, met de Zwolse Femmetje Oosthuizen trouwde zijn de kinderen Gereformeerd gedoopt. Femmetje Oosthuizen had een Gereformeerde opvoeding gehad en over het algemeen nemen de kinderen de godsdienst aan van de moeder. Ook is het niet denkbeeldig dat de grootvader de Gereformeerde leer heeft aangenomen.
De geschiedenis van de hoofdpersoon Henricus Josephus Johannes Mokcaarts begint in Haarlem op 25 juli 1833 om tien uur in de ochtend. Het jonge gezin Mokcaarts is dan woonachtig aan de Spaarne in wijk 2 nummer 19, waar hij is geboren. Al vóór het huwelijk van zijn ouders Johannes Jacobus Mokcaarts en Adriana Vernout, dat plaats zou vinden in Haarlem op 30 januari 1833, kondigt hij zich al aan. Hij zal het enige kind van dit echtpaar worden. Wat gebeurde er zoal voor zijn komst. Het eerste huwelijk van Adriana Vernout, gedoopt Haarlem 12 maart 1797, vindt plaats te Haarlem op 4 maart 1818 met de toen 29 jarige Ernst Adolf Ferdinand Wenzel, wachtmeester bij het regiment huzaren nummer zes. Hij is geboren in Landsberg aan de Warthe Pruissen op 27 september 1788. Voordat het huwelijk is gesloten ziet Charlotte Henriette Caroline Wenzel op 4 februari 1818 om drie uur in de middag te Haarlem het levenslicht. Het huwelijk heeft slechts twee maanden geduurd. Op 6 mei 1818 om 15:45 uur overlijdt Ernst Adolf Ferdinand Wenzel in het huis van zijn schoonouders staande in wijk 1, Jansstraat 62, waar het jonge paar hun intrek heeft genomen. Als jonge weduwe blijft zij achter met haar drie maanden oude dochtertje. Als weduwe trouwt Adriana Vernout voor de tweede maal te Haarlem met een borstelmaker Michael Hendrik Lem op 25 juli 1821. Hij is geboren te Haarlem 27 september 1795. Het jonge paar gaat zich spoedig daarna vestigen in de Tuchthuisstraat nummer 906. Daar wordt ook hun zoon Willem Hendrik op 1 april 1823 om één uur ’s middags geboren. Enige jaren later gaat het gezin zich vestigen in wijk 2 aan de Spaarne 19, bij het slepershoofd. Michael Hendrik Lem handelt, samen met zijn compagnon W. Krul, op dat adres in diverse soorten kolen. Met zijn vrouw exploiteert hij op dat adres ook een tapperij. Voor Adriana Vernout is dit huwelijk eveneens geen lang leven beschoren. Op 7 februari 1832 ’s middags om twee uur overlijdt haar man en volgens zijn overlijdensakte laat hij geen onroerende goederen na. Zij blijft als weduwe met twee kinderen achter. De kinderen zijn dan dertien en negen jaar oud. Om toch nog enig inkomen te hebben blijft zij de tapperij aan de Spaarne uitbaten. In een overlijdensadvertentie schrijft zij het volgende: De affaire zal provisioneel door mij, op dezelfde voet gecontinueerd worden in het aandenken mijner geëerde begunstigers. Het feit van het plaatsen van deze advertentie lijkt er op dat haar tapperij niet tot de laagste categorie van Haarlem zal hebben behoord. Handel in steenkolen zal zeer waarschijnlijk in handen zijn gekomen van zijn compagnon W. Krul. Nog geen honderd meter van Adriana Vernout woont aan de Lange Veerstraat in wijk 2 nummer 1092 Johannes Jacobus Mokcaarts. Ook zijn ouders wonen op dat adres en evenals zijn vader beoefent hij het kappersvak uit. Het is niet denkbeeldig dat hij zijn kappersvak in Parijs heeft afgerond. Een advertentie in de Opregte Haarlemsche Courant, van 12 juli 1821 leest men het volgende: J.J. Mokcaarts, Dames-Kapper, komende van Parijs, maakt paruiken, toeren, plakjes en allerhande soort van Dameswerk naar de laatste smaak. Onder zijn Nederlandstalige advertentie staat zijn Franstalige advertentie. Mogelijk om klandizie aan te trekken van chique Franse en Waalse dames die in Haarlem zijn neergestreken. Op een gegeven moment zouden spontaan de vonken kunnen zijn overgeslagen in de tapperij van Adriana Vernout of bij dameskapper Mokcaarts. Na het huwelijk trekt Johannes Jacobus Mokcaarts bij Adriana Vernout en haar twee kinderen in. Het resultaat van de knetterende vonken kondigt zich aan op 25 juli 1833, toen hun liefdesbaby het levenslicht zag. Hoe de tapperij van de familie Mokcaarts aan de Spaarne eruit zou hebben uitgezien is zonder verdere gegevens niet te zeggen. Aan de hand van publicaties over tapperijen zou men enigszins een beeld kunnen vormen. Voornamelijk bevonden de tapperijen zich in een voorkamer van een huis. De entourage, waarin de tapster Adriana Vernout haar beroep uitoefende, zal niet veel meer zijn geweest dan enige degelijke tafels met eveneens daarbij behorende degelijke stoelen. Achter een degelijk buffet stond de tapster of tapper. Een kast achter de tapper/tapster tegen de muur staande was ook van dezelfde kwaliteit. Daarin stonden flessen gebrande waeteren zoals jenever, brandewijn en kruidenbitters en daarin ook de nodige glazen. Uiteraard was het bier bij Adriana Vernout ook voldoende voorradig. Midden in de ruimte stond een potkachel, dat in de wintermaanden voor de nodige warmte moest zorgen. Als brandstof werd steenkool, hout of turf gebruikt.
Levering van drank ging in die periode lang niet altijd direct van een fabrikant, maar zeker bij bier vaak via een tussenhandelaar, de bierbottelarij. Sommige tapperijen waren tevens bierbottelaar en betrokken hun bier van een brouwer om per kan of kruik te verkopen. In de stad Haarlem waren dan twee brouwerijen werkzaam: Van der Aa en Schmidt & Co, die de brouwerij Het Scheepje exploiteerde en de firma H. Lans en Zoon van de brouwerij Het Hert. Bij het ontbreken van een administratie van de laatste brouwerij is het niet aan te tonen of de tapperij van Adriana Vernout tot hun klanten behoorden. Van brouwerij Het Scheepje was wel de boekhouding bewaard gebleven. Traditioneel werd er al honderden jaren uit andere plaatsen drank de stad ingevoerd. De familie Mokcaarts-Vernout konden dan ook mede schuldig zijn aan drankzucht van menig Haarlemmer. De kleine Henricus zal dan vermoedelijk ook meermalen hebben gezien hoe personen in een aangeschoten toestand de tapperij van zijn ouders verlieten. Drankgebruik en drankmisbruik waren gedurende de gehele negentiende eeuw een probleem. Haarlem was wat dat betreft niet anders dan in andere steden in Nederland. Drankmisbruik beperkte zich overigens beslist niet tot een bepaalde bevolkingsgroep. Het kwam zowel onder arbeiders voor als onder de hoge klasse van de bevolking. Alleen was het financiële gevolg voor arbeiders en hun gezinnen vanzelfsprekend een groter probleem dan voor welgestelden, die meer geld te besteden hadden. Nieuwe ondernemers klaagden dan ook steen en been over de drankzuchtige Haarlemmers. Tevens klaagden deze ondernemers ook, dat de arbeiders uit de stad Haarlem nauwelijks werkervaring hadden. Veel arbeiders waren vermoedelijk ondervoed, fysiek verzwakt, analfabeet en slecht ontwikkeld. Deze nieuwe ondernemers gingen in hun vroegere vaderland personeel werven die wel de nodige scholing hebben genoten. Dit personeel had dan ook tot taak om de Haarlemmers te leren werken in deze nieuwe ondernemingen. Doordat veel Haarlemmers niet geschoold waren, zoals zoveel Nederlanders in die tijd, kwam men ook nooit aan geregeld inkomen. Er heerste dan ook in de stad Haarlem een grote armoede. Een op de vijf inwoners moest dan ook een beroep doen op verdeling. Ter verdediging van deze arbeiders mocht overigens gelden, dat de nieuwe fabrieken waren gesticht van een geheel andere opzet dan de gemiddelde Haarlemmer gewend was. Een negatieve kwalificatie die destijds door de fabrikanten gegeven was, moest wel met enige achterdocht werden bekeken. Ruim een maand na de geboorte van de hoofdpersoon uit dit verhaal overleed op 30 augustus 1833 om drie uur in de middag in haar woning Jansstraat 62 zijn grootmoeder van moederszijde Steventje van Dam op 78-jarige leeftijd, echtgenoten van Arend Vernout. Zij was gedoopt in het Gelderse Putten op 1 december 1756. Zij liet volgens haar overlijdensakte, kinderen en vaste goederen na. Henricus zou opgroeien in verschillende straten van Haarlem waar welgestelde Haarlemmers, burgers en handwerklieden, woonachtig waren. De huizen waren er doorgaans van een dergelijke omvang, dat men enig inkomen moest beschikken om daar een woning te kunnen vinden. Er kwamen voor de familie Mokcaarts-Vernout toch ook donkere tijden aan. Diverse epidemische ziekten maakten in Nederland vele slachtoffers. Een grote cholera-epidemie teisterde in 1832 Nederland, in samenhang met de heersende armoede. Dat had tot gevolg, dat onder pasgeborenen, zieken en verzwakte volwassenen een grote sterfte heerste. De gezondheidszorg van een kind was in de negentiende eeuw erg laag. Henricus overleefde alle epidemieën die in de negentiende eeuw teisterden, maar niet de volwassenen uit zijn naaste omgeving. Een oudere zus van zijn moeder, Baarendje Vernout op 11 oktober 1820 getrouwd met de Amsterdammer Jan Schalkwijk, overleed op 3 maart 1837 op 42-jarige leeftijd in haar woning aan de Bakenessergracht, wijk 1, nummer 721. Zijn oom Jan Schalkwijk, op 13 juni 1838 hertrouwt met de weduwe Annachien Roelofs Petter, overleed 5 februari 1839 op hetzelfde adres als zijn eerste vrouw in de leeftijd van 47 jaar. Zijn beroep werd in de overlijdensakte vermeld als zijnde tapper. Nog geen vijf jaar oud overleed zijn vader na een lang en smartelijk lijden op 7 mei 1838 om zes uur in de avond in de leeftijd van 38 jaar in het huis aan de Spaarne. Met zijn overlijden liet hij één kind achter, maar geen vaste goederen. Onbekend is waaraan hij was overleden, maar aan een van die tijd teisterende epidemieën was niet uit te sluiten. Tussen 1830 en 1875 kwamen veel soorten epidemieën in Nederland voor. Besmettelijke ziekten zoals cholera, ook wel Aziatische buikloop genoemd, en tyfus werden veroorzaakt door een bacterie die zich onder meer verspreidde via open riolen en vervuild drinkwater. In arme buurten in Haarlem waren de woonomstandigheden erbarmelijk slecht. Vieze grachten en afvoergoten liepen soms langs de huizen. Een medicijn voor deze epidemieën was dan nog niet voorhanden. Eén jaar na het overlijden van zijn vader trouwt op 18 april 1839 te Haarlem zijn tante Johanna Catharina Mokcaarts met een veel oudere weduwnaar Pieter Jacobus Daams, een horlogemaker uit Haarlem. Ongetwijfeld waren Henricus, en zijn moeder, en halfzus Charlotte en halfbroer Willem op deze bruiloft aanwezig. Maar ook dat huwelijk duurde niet al te lang. Anderhalf jaar na het huwelijk overleed eerst zijn oom op 28 oktober 1840 en ruim één jaar later zijn tante op 28 november 1841. Van zijn tante Johanna Catharina was bekend dat zij een zwakke gezondheid had. De ontwikkeling ging ook in Haarlem verder. Na vijf jaar van onderhandelingen en aanleggen van het spoor werd op 20 september 1839 de eerste spoorlijn van Nederland feestelijk geopend. Eer het zover zou komen, had deze modernisering heel wat voeten in de aarde. Het stadsbestuur van Haarlem toonde in eerste instantie weinig of geen belangstelling voor een spoorwegverbinding met Amsterdam. Maar bij de opening van deze lijn was het stadsbestuur van Haarlem wel pontificaal aanwezig. Het gewone volk van Haarlem was bij deze feestelijke opening niet uitgenodigd en werd op een afstand gehouden. Nu het zover was, stonden heel veel bewoners van Haarlem aan de stadszijde langs de rivier de Spaarne apathisch de verrichtingen gade te slaan. Ook Henricus stond tussen de mensenmassa. Hij hoorde mensen praten over de hoge snelheid en het lawaai over dit nieuwe vervoer. In de verte hoorde men een donderend geraas van een naderende onbekende voertuig, dat locomotief heette. Rookpluimen boven de bomen verried haar aantocht. Piepend en sissend kwamen de locomotieven De Snelheid en De Arend voor het feestelijk versierde station van Haarlem aan de overzijde van de Spaarne iets over twee uur ’s middags tot stilstand. Achter de locomotieven bevonden vier diligences, vier char-à-bancs en één grote Engelse diligence; allen versiert met vanen en draperie van nationale kleuren. Autoriteiten uit Amsterdam en Haarlem en Nederland stapten welgedaan uit de rijtuigen, terwijl ze hun statige hoeden op hun edele hoofden plantten. Talrijke dames, geholpen door dezelfde autoriteiten, kwamen stappen elegant uit de rijtuigen. Terwijl het muziekkorps van de Haarlemse schutterij de autoriteiten en de begeleidende dames met muziek vermaakten, werd de terugreis naar Amsterdam in gereedheid gebracht. Na een half uur vertrok het gezelschap van ongeveer 270 personen richting Amsterdam. Op dinsdag 24 september werd de spoorlijn Amsterdam Haarlem voor het grote publiek opengesteld. In zeer grote getale waren ze aanwezig. Om acht uur vertrok de wagontrein, zoals die in de volksmond ook wel werd genoemd, uit Amsterdam naar Haarlem waar het vijfendertig minuten later aan kwam. De dienstregeling gaf aan dat om negen uur de wagontrein naar Amsterdam terug keerde. Veel passagiers zaten er niet in. Men vond in die tijd het vervoer met de trekschuit toch veiliger, maar ook veel goedkoper. Een treinkaartje in 1839 vanuit Amsterdam naar Haarlem kostte al vijfenzestig cent. Voor het gewone volk veel te duur en vooral voor de Haarlemmers waar veel armoede heerste, dat mede veroorzaakt werd door verscheidene epidemieën. Zijn grootvaders Arent Vernout en Hendrik Josephus Mokcaarts, waar hij naar was vernoemd, maakten deze evolutie nog mee. Enige maanden later op 18 januari 1840 was Hendrik Josephus Mokcaarts om vier uur in de namiddag in zijn huis aan de Lange Veerstraat 1092 overleden. Voor die tijd in een gezegende leeftijd van bijna 68 jaar. Zijn hele leven was hij kapper geweest. Hij liet, volgens zijn overlijdensakte, kinderen na maar ook vaste goederen. De familie Mokcaarts en dan meer zijn grootouders, bleek toch niet zo armlastig te zijn en behoorden zeer waarschijnlijk tot de gegoede middenklasse van de stad. In de periode 1840 en 1855 kwam men regelmatig advertenties in de Opregte Haarlemsche Courant, van geboorte, ondertrouw, huwelijk en overlijden van deze familie tegen. Ook de familie Vernout, die een loodgietersbedrijf bezat, behoorde ook wellicht tot de Haarlemse middenklassen. Na alles wat zijn grootmoeder Femmigtje Oosthuizen had meegemaakt liet zij, na aanleiding van het overlijden van haar dochter Johanna Catharina, op 28 november 1841 in de Opregte Haarlemsche Courant, een overlijdensaankondiging plaatsen. Deze ging als volgt: Na veel-jarig lijden, bezweek heden mijne beminde dochter Johanna Catharina Mokcaarts, wed. Pieter Johannes Daams, op achtendertig jarigen leeftijd volgde zij haren echtgenoot in de eeuwigheid, die haar derwaarts, nu ruim een jaar verleden, was vooruit gegaan. Zij, die weten, dat ik nu, binnen vier jaren, van mijnen man en mijne kinderen door den dood beroofd en alleen overgebleven ben, zullen eenigermate beseffen kunnen, hoe diep mij deze vernieuwde ramp, in mijnen vergevorderden leeftijd, ter neder drukt. De weduwe Adriana Vernout verhuisde spoedig na het overlijden van haar man met haar drie kinderen naar haar vader, wonende aan de Sint Jansstraat nummer 62. Lang heeft zij niet meer voor haar oude vader kunnen zorgen. Na een kortstondig ziekbed van acht dagen overleed op 13 juni 1842 te Haarlem Arent Vernout om half elf in de morgen in zijn woning. Hij bereikte voor die tijd een zeer comfortabele leeftijd van 85 jaar en 4 maanden. Hij liet kinderen en vaste goederen na. Volgens een schrijven van 3 september 1869 bleek dat Henricus lager onderwijs te hebben genoten. Hoeveel klassen hij heeft doorgelopen was mij niet bekend. Daar heeft hij ook het schrijven geleerd en zijn handtekeningen wijzen daarbij op, dat hij een mooi handschrift heeft ontwikkeld.
In 1850 woonde de weduwe Femmigtje Oosthuizen in de Haarlemse Groote Houtstraat 629. Volgens het bevolkingsregister van Haarlem, zou daar ook haar kleinzoon Henricus Josephus Johannes Mokcaarts woonachtig geweest zijn. Mogelijk dat hij maar tijdelijk bij zijn grootmoeder woonachtig is geweest. Zijn halfbroer Willem Hendrik Lem, verliet het huis aan de Sint-Jansstraat verlaten wanneer hij op 14 april 1852 op 29-jarige leeftijd in het huwelijk trad. Zijn beroep werd als zadelmaker vermeld. De op 10 januari 1820 in Haarlem geboren Dorothea Margaretha Negrijn ging zijn leven delen. Bij de geboorteaangifte van zijn nichtje Femmina Johanna Mokcaarts op 27 juli 1854 bleek hij op de Koudenhorn te wonen. Adriana Vernout bleek na 14 april 1852 vanuit de Sint-Jansstraat 62 met haar twee kinderen naar Koudenhorn te zijn vertrokken. Over de verdere jeugd van Henricus Josephus Johannes Mokcaarts is helaas niet veel meer bekend. Net als andere kinderen begon hij ook al heel jong met het doen van allerlei kleine werkzaamheden. Kinderarbeid was in die periode een normaal verschijnsel en bracht voor een gezin enkele stuivers binnen. Vast werk was niet vaak voorhanden, om welke reden dan ook. Doordat hij kon lezen en schrijven had hij werk gevonden als winkelbediende. Dat heeft hij gedaan totdat hij voor militaire dienst zou worden opgeroepen.
Omdat alleen met vrijwilligers aan de norm van het aantal personen in het leger niet werd voldaan, bestond de Nationale Militie ook uit ingelote dienstplichtigen. Voor de loting moest ieder mannelijke inwoner die dat jaar zijn negentiende levensjaar zou bereiken zich inschrijven in de woonplaats van zijn ouders. Een provincie werd daarvoor ingedeeld in militiedistricten van ongeveer honderdduizend inwoners, die vervolgens werden ingedeeld in ieder tien kantons. In elke kanton werd geloot, zo ook in Haarlem. Wie was ingeloot, kon eerst proberen om vrijstelling te krijgen. Indien er geen reden was tot vrijstelling, kon men een vervanger worden aangesteld. Dit kon een remplaçant zijn of een nummerverwisselaar; iemand die dat jaar was uitgeloot – hij ruilde dan voor een lager lotnummer. Het inzetten van een plaatsvervanger was een kostbare aangelegenheid, maar er werd toch vaak gebruik van gemaakt.
Henricus Josephus Johannes Mokcaarts werd binnen de gemeente Haarlem voor de Nationale Militie ingeschreven, dat hem vervolgens bij de loting ten deel was gevallen het nummer 222. Dat nummer verplichtte hem in dienst te treden. Zijn argumenten om vrijstelling te krijgen waren niet ontvankelijk verklaard. Hij of de familie Mokcaarts heeft dan iemand bereid gevonden om voor hem de plaats in te nemen. Ondanks zijn pokdalig gezicht had hij een relatie met een zeer jonge Haarlemse. Mogelijk hadden zijn heldere blauwe ogen de doorslag gegeven, of waren dat zijn bruine ogen? Bij zijn signalementen stond de ene keer dat hij blauwe ogen had en de andere keer bruine ogen. Wie had kunnen zeggen op welke kleur ogen zijn toekomstige vrouw voor hem is gevallen.
Huwelijksakte tussen Hendrik Josephus Johannes Mokcaarts en Petronella Wilhelmina Blansert
In 1853 besloot hij op 20-jarige leeftijd in het huwelijksbootje te stappen. Op 16 oktober was het dan zo ver. De gelukkige die met hem in dat bootje ging stappen was de 18-jarige Haarlemse Petronella Wilhelmina Blansert, geboren 27 juli 1835 om tien uur ‘s avonds. Zij was een dochter van schrijnwerker Hendrik Blansert en Magdalena Maria Hols, woonachtig aan de Smalle Oudegracht. Zijn halfbroer Willem Hendrik Lem trad op als een van de getuigen. Waarom deze jonge mensen besloten om te gaan trouwen, terwijl beiden vermoedelijk geen inkomen hadden, was nog niet helemaal duidelijk. Een reden voor dit huwelijk zou kunnen zijn geweest dat men een huis met winkel aan de Groote Houtstraat in wijk 3 nummer 623 kon betrekken, een paar huizen van zijn grootmoeder Femmigtje Oosthuizen vandaan, hebben kunnen krijgen. Enkele weken na het huwelijk werkte Petronella Wilhelmina Blansert zelfstandig als modegoedmaakster, dat onder meer inhield het verkopen van mode-artikelen. In november 1853 opende zij haar winkel aan de Groote Houtstraat met een advertentie in de krant: De ondergeteekende haren Winkel in Mode geopend hebbende, heeft de eer de Dames te berigten dat zij de Modellen uit Parijs ontvangen heeft, zich vleijende door vele bezoeken vereerd te zullen worden. Half april 1854 plaatste deze jonge onderneemster in de Opregte Haarlemsche Courant, een tweetal advertenties met de volgende tekst: De ondergetekende heeft de eer de dames te berigten dat zij de modellen, alsmede een assortiment stroo en fantasie houden uit Parijs ontvangen heeft. Haar echtgenoot Henricus bleek dan nog steeds geen werkzaamheden te verrichten.
Petronella Wilhelmina Blansert had in zeer korte tijd een goede klandizie opgebouwd en was daardoor van een goed inkomen is verzekerd. Als men er van uitging, dat om diverse redenen, in 1854 een vijftien tal advertenties in de Opregte Haarlemsche Courant, zijn verschenen, kan men aannemen dat deze familie nog steeds tot de middenklasse van Haarlem zou kunnen behoren. Juist in deze periode schijnt ook een dramatisch jaar voor het jonge gezin Mokcaarts te zijn aangebroken. Op 16 april om negen uur in de avond overleed, enige huizen van hen vandaan wonende grootmoeder Femmigtje Oosthuizen, na een zachte en kalme verwisseling des levens. Zij bereikte een hoge leeftijd van 86 jaar en 5 maanden.
Geboorteakte van Femmina Johanna Mokcaarts
Nog even was er een heugelijk feit binnen de familie Mokcaarts. Een dag nà de 21ste verjaardag van Henricus schenkt zijn vrouw in hun huis aan de Groote Houtstraat op 26 juli 1854 om drie uur in de namiddag een dochtertje. Het kind kreeg de namen Femmina Johanna, vernoemd naar de enige maanden daarvoor overleden grootmoeder en de moeder van Henricus. In huize Mokcaarts was die dag een gezellige drukte te bespeuren. De dag na de geboorte van zijn dochter trekken de nieuwbakken vader met zijn halfbroer Willem Hendrik Lem en zijn neef Jan Ernst Vernout naar het stadhuis om de geboorte van zijn dochtertje aan te geven. Spoedig zal deze vreugde omslaan. Petronella kreeg na haar bevalling allerlei complicaties en er kwam weinig of geen geld binnen bij het jonge gezin Mokcaarts. Op 5 oktober 1854 om elf uur in de morgen overleed Petronella ten gevolge van deze complicaties. Henricus bleef alleen achter met zijn twee maanden oude dochtertje. Bij haar overlijdensbericht, in de Opregte Haarlemsche Courant, stond vermeld: Heden overleed alhier in den zoo bloeijenden leeftijd van 19 jaren en ruim 2 maanden aan de gevolgen eener Kraamziekte van tien weken, mijne innige en hartelijk geliefde Echtgenoote Petronella Wilhelmina Blansert, na eene allergelukkigste echtvereeniging van nog geen jaar, een pand onzer liefde nalatende. De Algoede God sterke mij in dit zoo treffend verlies, en doe mij vertrouwen, dat zij in zaliger gewesten is ingegaan, waar ik hoop eenmaal weder voor eeuwig met haar verbonden te zullen zijn.
Overlijdensakte van Petronella Wilhelmina Blansert
Henricus was nu genoodzaakt om de goederen van zijn overleden vrouw te verkopen. In de Opregte Haarlemsche Courant, plaatste hij toch vrij kort na haar overlijden een advertentie met de volgende tekst: Door sterfgeval te koop de mode-affaire van wijlen mejuffrouw P.W. Mokcaarts in de Groote Houtstraat te Haarlem, bestaande uit een groot assortiment artikelen tot het vak behoorende. Een en ander zal spoedig in andere handen zijn overgegaan, maar toch bleef hij nog met het nodige aantal goederen zitten. Daarom plaatste hij eind november weer een advertentie in dezelfde Haarlemse krant met de tekst: Finale uitverkoop, van eenige mode-artikelen van wijlen mevrouw P.W. Mokcaarts te Haarlem, bestaande in plusse, felours, satijnen, Gros de Naples en al hetgeen wat tot het vak behoort. Bij het huwelijk van zijn halfzus Charlotte Henriette Caroline Wenzel op 17 januari 1855 te Haarlem met de staftrompetter bij het 3e regiment dragonders George Wilhelm Stein geboren Futtleben in Saksen op 18 november 1808, trad Henricus op als getuigen. In de betreffende huwelijksakte was te lezen, dat hij weduwnaar is en zonder beroep was. Om toch aan wat inkomen te geraken, begon Henricus wat later in 1855, na de nodige aanpassing, met een winkeltje in zijn woning aan de Groote Houtstraat. Volgens de bevolkingsregister van Haarlem was hij tabaksverkoper. Niet lang na het overlijden van zijn vrouw Petronella Wilhelmina Blansert zal ongetwijfeld een andere vrouw, mogelijk Maria Jacoba van Sluijters, in het huis van Henricus Mokcaarts zijn gekomen. Aan hertrouwen dacht Henricus mogelijk nog niet. Zij zal voor de kleine Femmina Johanna gezorgd kunnen hebben en wat huishoudelijke taken hebben verricht. Doordat de levensomstandigheden in het Haarlemse, evenals in geheel Nederland, nog steeds zeer zorgelijk waren, overleden nog heel veel kinderen voordat ze de vijfjarige leeftijd bereikt hadden.
Overlijdensakte van Femmina Johanna Mokcaarts
Ook Henricus werd daarmee geconfronteerd. Zestien maanden na haar geboorte overleed ook zijn dochtertje Femmina Johanna op 16 november 1855 om zeven uur in de avond. In de overlijdensaankondiging in de Opregte Haarlemsche Courant, stond het volgende geschreven, opgesteld door de vader: Nog treurende over het smartelijk verlies van mijne geliefde Echtgenoote, of op nieuw werd mijn hart diep getroffen, daar het den Almagtigen God behaagde, ook het eenige overgebleve pand, welke zij mij had achtergelaten, Femmina Johanna, in den ouderdom van circa 16 maanden door den dood van mijne zijde op te eischen. Niets blijft mij hier thans meer dan over dan te gelooven en mij te troosten, dat zij bij haren Heer en Vriend Jezus Christus, in den Hemel is ingegaan. Zal de zachtaardige Henricus Josephus Johannes Mokcaarts, zoals bleek uit de smartelijke woorden in de advertenties bij het overlijden van zijn vrouw en kind, deze slag ooit te boven komen. Had dit er mogelijk toe geleid dat deze jonge man een ander mens was geworden? Op een zonnige dag van 27 juni 1856 gingen Henricus Josephus Johannes Mokcaarts en de twee jaar oudere Maria Jacoba van Sluijters in ondertrouw om vervolgens op 9 juli 1856 in Haarlem in het huwelijk te treden. Zij was de dochter van een broodbakker Cornelis van Sluijters en Maria Sabelis en woonachtig in de Haarlemse Vernisstraat. Bij dit huwelijk was geen enkele familielid van Henricus bij deze officiële plechtigheid aanwezig. Ook zijn moeder niet, die op dat moment tijdelijk woonachtig was in Zutphen bij haar dochter Charlotte Henriette Caroline Wenzel. Op 1 juli 1856 liet zijn moeder voor notaris Willem Jan Putman Cramer in Zutphen een huwelijksconsent opstellen waarin zij toestemming verleende tot dit huwelijk.
Huwelijksakte tussen Hendrik Josephus Johannes Mokcaarts en Maria Jacoba van Sluijters.
In de marge uitspraak van het vonnis tot echtscheiding. Het leven zat Henricus Mokcaarts echt niet mee. Hij werd alleen maar geconfronteerd met tegenslag op tegenslag. Enige maanden voor zijn tweede huwelijk had hij een behoorlijke schuld, inclusief interesten en kosten aan timmerman en aannemer Johannes Welsenaar uit Haarlem. Deze timmerman zou in 1855 een nieuw interieur in zijn winkel aan de Groote Houtstraat 623 kunnen hebben gemaakt. Dat mogelijkerwijs al in de eerste helft van dat jaar zou hebben plaatsgevonden, al ontbrak enige vermelding van een advertentie in de Opregte Haarlemsche Courant. In de overlijdensakte van zijn dochtertje Femmina Johanna werd hij aangeduid als winkelier. Hij zou tabak, snuif, sigaren en koffie zijn gaan verkopen. Door nog onbekende oorzaak kon hij niet meer aan de betalingsverplichtingen voldoen. Ter veroordeling door de rechtbank van Haarlem van de gedaagde aan de eiser te betalen was dat een som van f 351,57. Op 2 maart 1856 werd opgetekend, dat hij over februari van dat jaar 9 gulden en 31,5 cent aan de eiser had betaald. De schulden waren zo hoog opgelopen, dat hij deze niet meer kon betalen en een faillissement was bijna niet meer tegen te houden. Helaas waren de faillissementdossiers van de rechtbank van Haarlem tot 1918 vernietigd. Daardoor was men nu aangewezen op publicaties advertenties in kranten uit de periode 1856-1857. In de Opregte Haarlemsche Courant, werd op 31 juli 1856 door de procureur mr. H. Gerlings Cz. een advertentie geplaatst: Al wie iets te vorderen mogt hebben, van den Heer H.J.J. Mokcaarts, Winkelier in Tabak, in de Groote Houtstraat, te Haarlem wordt verzocht daarvan opgave te doen vóór den 15den Augustus aanstaanden, ten Kantore van de Procureur Mr. H. Gerlings Cz. aan de Nieuwe Gracht, Wijk 6, no. 253. Als curator werd mr. H. Enschedé aangesteld die op 29 augustus 1856 een advertentie plaatste in dezelfde courant, dat als volgt luidde: Ingevolge Bevelschrift van den Edel-Achtbaren Heer Regter-Commissaris in het Faillissement van Hendrikus Josephus Johannes Mokcaarts, Winkelier en Tabakskerver in de Groote Houtstraat te Haarlem, worden de Schuldeischers van voornoemde gefailleerde, de bevoorregte en Pand- en Hypotheek hebbende daaronder begrepen, opgeroepen, om op Vrijdag den 12den September 1856, des voormiddags ten 10 ure, tegenwoordig te zijn bij de eerste Verificatie van Schuldvorderingen, die gehouden zal worden in het Paleis van Justitie in de Zijlstraat te Haarlem. Een paar weken later volgde een soortgelijke advertentie in de Haarlemse Courant, van 17 september. Ingevolge Bevelschift van den Edel-Achtbaren Heer Regter-Commissaris in het Faillissement van Hendrikus Josephus Johannes Mokcaarts, Winkelier en Tabakskerver te Haarlem, zal de tweede verificatie van schuldvorderingen plaats hebben op Vrijdag den 26sten September 1856, des voormiddags ten 10 ure, in het Paleis van Justitie, in de Zijlstraat te Haarlem. De schuldeischers in genoemd Faillissement, de Hypotheek hebbende en bevoorregte niet uitgesloten, worden mitsdien ter bijwoning van bovengenoemde verificatie opgeroepen. Dezelfde curator liet in een advertentie in dezelfde Haarlemse krant op 26 januari 1857 het volgende weten: Ingevolge last van den Ed. Achtb. Heer Regter-Commissaris in het faillisse-ment van H.J.J. Mokcaarts, wordt aan de belanghebbenden in genoemd Faillissement kennis gegeven, dat de staat van algemeene rangregeling op Maandag den 26sten Januarij 1857, ter inzage zal gelegd worden op de Griffie van de Arrondissements-Regtbank te Haarlem. Na maanden van voorbereiding om tot een rechterlijke uitspraak te komen, maakte curator mr. H. Enschedé per advertentie in de Opregte Haarlemsche Courant, van 10 maart 1857 bekent, dat op maandag 16 maart een faillissement over de winkel van Henricus zal worden uitgesproken. Aan zijn schuldeisers werd bekend gemaakt dat de rekening en verantwoording in faillissement zal worden gedaan in de raadkamer van het Arrondissementsrechtbank in Haarlem. Het was niet met zekerheid te zeggen waar het echtpaar Mokcaarts-van Sluijters na hun vertrek uit de Groote Houtstraat woonachtig was. Mogelijk bij zijn moeder Adriana Vernout aan de Lange Veerstraat 1091, waar het Bevolkingsregister naar verwees. Plots verscheen er een advertentie in Opregte Haarlemsche Courant, van 30 april 1857 opgesteld door Adriana Vernout met als kopregel: Het Spaansche Wapen. Onder deze kopregel werd verder meegedeeld: Ik ondergeteekende heb de eer de geachte Begunstigers te berigten, dat ik mijne AFFAIRE, in Tabak, Snuif, Sigaren en Koffij, geopend heb, in de Lange Veerstraat op de hoek van de Berkerodesteeg, wijk 2, no. 1091, vroeger Groote Houtstraat, wijk 3, no. 623, belovende door eene prompte en civiele bediening het vroegere vertrouwen weder waardig te maken Zou het kunnen zijn geweest dat zijn moeder de failliete boedel heeft opgekocht en deze heeft over laten plaatsen naar het nieuwe pand in de Lange Veerstraat? Men zou ook kunnen veronderstellen dat Adriana Vernout voor haar zoon deze zaak tijdelijk heeft overgenomen van de gebroeders Pieter en Bartholomeus Mertz. Pieter Mertz lag toen in een scheiding verwikkeld met zijn overspelige echtgenote Johanna van der Putten. Een advertentie in het Haarlems Weekblad van 27 augustus 1854 staat: Tabak van 50 cent voor 45, van 40 voor 35 cent en van 30 voor 25 cent de vijf ons. Sigaren tegen fabrieksprijzen, verkrijgbaar bij B. Mertz in het Spaanse Wapen, Lange Veerstraat hoek Berkerodesteeg te Haarlem. Niet lang nadat de familie Mokcaarts Haarlem had verlaten exploiteerde Bartholomeus Mertz weer deze sigarenwinkel. Een advertentie in het Haarlems Weekblad van zaterdag 19 februari 1859 meldde: Alle soorten van sigaren tegen fabrieksprijzen te verkrijgen in het Spaanse Wapen, Lange Veerstraat, hoek Berkerodesteeg, wijk 2, nr. 1091 te Haarlem. B. Merts.
Lange Veerstraat 13 (hoek Berkenrodesteeg), interieur. Aquarel van J.Striening, 1850 Noord-Hollands Archief
Het was niet bekend hoe het interieur van deze tabakswinkel eruit heeft gezien. Als men de voorgaande situatie bekend was, zou men denken dat het interieur eenvoudig moet zijn geweest. Van een kamer uit een pand op de hoek Lange Veerstraat/Berkerodesteeg, mogelijk de achterkamer, was een aquarel uit 1850 bekend. Het zou gaan om het pand Lange Veerstraat 1091 nu nummer 13. De achterwand van deze kamer was met een houten gescheiden van een vertrek dat daarachter lag. Mogelijk de keuken. Links van de achterwand stond een bedstee gesierd met een turkoois gordijn en aan de linkerkant van het vertrek was nog juist een deel van de schouw waar te nemen. Of daarvan de achterkant was betegeld met tegeltjes. Rechts gaf een klein gangetje toegang naar, vermoedelijk, de keuken. Dat gangetje bracht je ook tot de kelder of trapkast en de trap naar de eerste verdieping. Maar ook deze winkel was geen lang leven beschouwd. Had Henricus Josephus Johannes Mokcaarts geen fingerspitzengefühl om als tabaksverkoper zijn brood mee te verdienen. Wat kon de reden voor het vertrek naar Zutphen zijn, in augustus 1858 daar ingeschreven, was niet bekend. Volgens de Bevolkingsregister van Haarlem was hij samen met zijn vrouw en zijn moeder op 18 september 1858 in Haarlem uitgeschreven.
Bevolkingsregister van Zutphen
Ongeveer in het midden van de negentiende eeuw werden de uiterwaarden van de grote rivieren voor de Nederlandse baksteenindustrie steeds belangrijker. Zoals langs de rivier de IJssel nabij Zutphen. Deze belangstelling was een gevolg van de eenvoudige verwerking van goedkope grondstof, de betere verbindingen via het water en het grote arbeid overschot, dat tegen relatief lage lonen arbeid verrichten. Doordat Adriana Vernout enige tijd bij haar dochter in Zutphen verbleef, heeft zij deze opkomende industrie nabij de IJssel zien opkomen. Mogelijk dat zij haar zoon heeft bepraat om in Zutphen of omgeving naar werk te zoeken. Henricus vertrok naar Zutphen en solliciteerde bij een bedrijf. Daar zal hij worden aangenomen, mits zijn vrouw ook in de fabriek ging meewerken. Ze gingen zich vestigen in een schamele woning gelegen is in wijk nummer 4, letter D op nummer 147 oud nummer zou zijn 1090a. Mogelijk gelegen nabij de fabriek. Deze verwijzing in de Bevolkingsregister zou de Laarstraat of Larestraat zijn, gelegen in de zogenaamde wijk Polsbroek, een wijk net buiten het centrum van Zutphen. Deze wijk heeft in de negentiende eeuw de reputatie van een enigszins a-sociale volksbuurt. Mensen leefden daar in armoede en de omstandigheden waren er vaak slecht. Het werk op de steenfabriek was seizoensgebonden en men moet voor een grijpstuiver lang en hard werken. Dagen van zestien uur werkzaam op het fabrieksterrein waren geen uitzonderingen. Als het seizoenarbeid was afgelopen, werden deze arbeiders weer aan hun lot overgelaten doordat men geen werk meer voor ze had.
Ook de familie Mokcaarts was werkloos geworden. Om werk te vinden, vertrok Henricus naar Amsterdam. Daar ondertekende hij op 1 januari 1859 een vrijwillige verbintenis voor de duur van zes jaar bij het Zevende Regiment Infanterie als soldaat voor handgelden toegestaan vijfentwintig gulden en kreeg als stamboeknummer 47843. In februari 1859 werd het echtpaar in Zutphen uitgeschreven en zou naar Amsterdam vertrekken. Zijn moeder werd in Zutphen op 5 oktober 1860 uit het bevolkingsregister van Zutphen geschreven en keerde terug naar Haarlem. Lang was het echtpaar Mokcaarts-van Sluijters niet in Amsterdam gebleven, misschien maar enkele maanden. In het bevolkingsregister van Amsterdam was het echtpaar niet te vinden. Dat zou al een aanwijzing kunnen zijn, dat ze maar heel kort in Amsterdam hebben gewoond en niet noodzakelijk hebben gevonden zich te laten inschrijven. Volgens de StaatsCourant, van 1849, nummer 64 Wet op Bevolkingsregister zou dat door Burgermeester en Wethouders van Zutphen hebben gemoeten. Een vermoeden zou kunnen zijn geweest dat de Burgermeester en Wethouders van Zutphen aan de betreffende gemeente Amsterdam hun vertrek uit Zutphen niet was doorgegeven. Mogelijk had de familie Mokcaarts-van Sluijters in het geheel geen intentie om zich in Amsterdam te gaan vestigen. Het blijft vooralsnog een mysterie wat zich in of vóór Amsterdam heeft afgespeeld.
Bij de ondertekening op 1 januari 1859 bij de Zevende Regiment Infanterie was melding gemaakt dat zijn laatste woonplaats Haarlem zou zijn geweest. Er was in 1859 ook een signalement van hem bekend. Het week iets af van de vorige uit 1853, hij zou geen pokdalig gezicht meer hebben. Groot: 1 el, 6 palmen, 2 duimen en 2 strepen. Verdere kenmerken van deze signalementen waren:
Aangezicht: ovaal mond : gewoon
Voorhoofd: rond kin : rond
Ogen: blauw haar : bruin
Neus: gewoon wenkbrauwen : bruin
Merkbare tekenen: geen
Of het echtpaar Mokcaarts-van Sluijters al of niet in Amsterdam heeft gewoond, is voorlopig nog niet te achterhalen. Tussen 1859 en 1861 was Maria Jacoba van Sluijters als echtgenote van Henricus Josephus Johannes Mokcaarts naar Haarlem teruggekeerd. Daar was zij werkzaam als winkeljuffrouw en woonachtig aan de Groote Houtstraat. Even later zal zij naar de Verwulft verhuizen en werkzaam zijn geweest als dienstbode. Waarom zij naar Haarlem was teruggekeerd moet men in het ongewisse laten. Feit was wel dat Henricus Mokcaarts tijdelijk in Amsterdam woonachtig moet zijn geweest. Terwijl Henricus Mokcaarts nog in Amsterdam woonde, later in Den Helder, en zijn vrouw in Haarlem lag een scheiding voor de hand. De spanningen tussen beide echtlieden moeten toch wel vrij heftig zijn geweest. Zijn echtgenote Maria Jacoba van Sluijters schuwde niet om 1861 ongeoorloofde middelen te gebruiken, door een echtscheidingsprocedure in gang te zetten.
De in 1811 te Haarlem geboren gerenommeerde advocaat mr. Ferdinand Lodewijk Willekes Macdonald behartigtde, tijdens de rechtszitting op 10 juni 1862 te Haarlem, de belangen van de eiseres Maria Jacoba van Sluijters. De aanklacht luidde als volgt: Maria Jacoba van Sluijters, huisvrouw van Hendrikus Johannes Josephus Mockaarts, dienstbode, wonende te Haarlem, eischeresse, verschijnende bij den procureur mr. Ferdinand Lodewijk Willekes Macdonald.
Tegen
Hendrikus Johannes Josephus Mockaarts hare echtgenoot, soldaat bij het 7de Regiment Infanterie te Helder, gedaagde niet verschenen.
Mr. F.L. Willekes Macdonald voor de eischeresse concludeert aangegeven de eischeresse op den 9de Juli des jaars 1856 is gehuwd met den gedaagde blijkens uittreksel uit de registers van den BS der gemeente Haarlem behoorlijk gelegaliseerd aangezien de gedaagde goed heeft gevonden reeds in het laatste dierzelfde maand de gemeene woonplaats te Haarlem zonder wettige oorzaak te verlaten. Aangezien de gedaagde sedert dien tijd weigerachtig is gebleven en nog blijft om tot zijne vrouw terug te keren zijnde hij daartoe nog den 14de Januari ll bij behoorlijk geregistreerde explois vruchteloos gesommeerd, dan hier dan daar heeft rondgezworven en zich thans te Helder bevindt zonder zich ooit in het minst zijne vrouw die hij achterliet te bekommeren. Aangezien derhalve de gedaagde door het verloop van vijf jaaren sedert den dag waarop hij de laatste gemene woonplaats te Haarlem verlaten heeft jegens de eischeresse gepleegd heeft kwaadwillig verlating en de eischeresse op dien grond geregtigd is volgens Art. 264 en 266 van het Burgerlijk Wetboek een eisch tot ontbinding van het huwelijk door echtscheiding tegen den gedaagde in te stellen. Dat bij vonnis van deze Arrondissements Rechtbank zal worden uitgesproken de ontbinding van het tusschen de eischeres en de gedaagde bestaande huwelijk door echtscheiding met al de gevolgen daarvan met veroordeling van de gedaagde in de kosten van het regtsgeding.
Artikel 264 van het Burgerlijk Wetboek bevat de vier echtscheidingsgronden, die allen een schuldige gedraging van een echtgenoot inhielden. De meest gebruikte hiervan was overspel. In bovenstaand geval gaat het om “kwaadwillige verlaten”. Artikel 266 van het Burgerlijk Wetboek zegt daarover: In geval van kwaadwillige verlating zomede in het geval van een verandering van hoofdverblijf of werkelijk verblijf geschied nadat de grond voor echtscheiding is ontstaan, kan de eis tot echtscheiding ook worden gedaan bij de rechter van het laatste gemene hoofdverblijf of, bij gebreke daarvan, van het laatste gemene werkelijk verblijf. De eis tot echtscheiding, uit hoofden van kwaadwillige verlating kan alleen worden toegestaan, wanneer degene der echtgenoten die de gemene woonplaats, zonder wettige oorzaak heeft verlaten, in zijn weigering volhardt om tot de zijnen echtgenoot terug te keren. De rechtsvorderingen daartoe kan niet vroeger worden aan gevangen, dan na verloop van vijf jaren te rekenen van het tijdstip waarop de echtgenoot de gemene woning verlaten heeft. Wanneer de verwijdering ene wettige oorzaak heeft tot grond gehad, zal de termijn van vijf jaren beginnen te lopen van het ogenblik waarop die oorzaak heeft opgehouden. Diverse keren zou hij, volgens de procedure, gesommeerd zijn geweest om bij zijn vrouw terug te keren. Het was daarom des te jammer, dat hij niet als getuigen optrad bij het tweede huwelijk van zijn halfbroer Willem Hendrik Lem met Maria Versteeg in Haarlem op 15 mei 1861. Dan zou men ook zijn woonplaats geweten hebben. Of hij bij deze bruiloft aanwezig is geweest, is niet met zekerheid te zeggen. Maar gezien alle problemen rond zijn persoon waarschijnlijk niet. Zijn moeder Adriana Vernout, die dan weer in Haarlem is teruggekeerd, was wel bij het huwelijk aanwezig. Vervolgens verhuisde zijn moeder nog diverse keren onder meer naar Zutphen 1861 en Steenbergen 1863 en was dan woonachtig bij haar dochter Charlotte Henriette Caroline Wenzel. Na het overlijden van het kinderloze echtpaar Stein-Wenzel uit het Noord-Brabantse Steenbergen in het jaar 1872 en 1873 is zij weer naar Haarlem terug gekeerd. In deze stad is zij op 13 mei 1885 op 88-jarige leeftijd in het Diaconiehuis, gelegen aan de Sint Jansstraat 36, overleden. Terug kerend naar de rechtszitting op 10 juni 1862 was het typerend dat de plaats Amsterdam daarin was veranderd in Den Helder. Dit gegeven zou mogelijk aantonen dat Henricus Josephus Johannes Mokcaarts in Amsterdam woonachtig is geweest. Aangezien deze echtscheidingsprocedure nogal leugens bevatte, zou het wel aannemelijk kunnen zijn dat de gedaagde Mokcaarts geheel niet in Amsterdam woonachtig zou zijn geweest maar in Den Helder. Er was ook geen bewijs voorhanden dat de dagvaardingen ook daadwerkelijk naar Amsterdam zijn verstuurd. Daarnaast waren ook de voornamen en familienaam van de gedaagde Mokcaarts verkeerd weergegeven. Na het herstellen van deze fout was alsnog op 12 november van dat jaar de echtscheiding door de arrondissementsrechtbank van Haarlem bekrachtigd. In de kantlijn van hun huwelijksakte werd het volgende opgetekend: Ingevolge vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Haarlem in dato den 10den Juni 1862 is het huwelijk tussen Hendricus Johannes Josephus Mockaarts onder welke naam evenwel deze rechtbank haar op de 28 oktober 1862 genomen een conclusie dezelfde persoon verstaat als dien, welke in de hierna vaststaande huwelijksakte wordt genoemd Hendrik Josephus Johannes Mockaarts en ten gevolge waarvan zij dan ook verlangd dat de naam van deze persoon zoals die in het vonnis voorkomt zal worden gelezen als te zijn geschreven Hendrik Josephus Johannes Mokcaarts en Maria Jacoba van Sluijters door echtscheiding ontbonden. Ook in de Opregte Haarlemsche Courant, bij publiekelijk bekendmaking van echtscheiding in een advertentie van 31 juli, 1 september en 2 oktober 1862, waren de voornamen en familienaam ook al verkeerd weergegeven. Bij vonnis van de Arrondissements-Regtbank te Haarlem, van den 10den Junij 1862, geregistreerd, is het Huwelijk tusschen Maria Jacoba van Sluyters, wonende te Haarlem en Hendrikus Johannes Josephus Mockaarts, vroeger soldaat bij het 7de Regiment Infanterie, thans in dienst bij de Kompagnie Koninklijke Marechaussee van Noord-Brabant en Zeeland te ’s-Hertogenbosch, door Echtscheiding ontbonden. Voor Extract Willekes Macdonald, Proc.
Toen deze fout eenmaal was gecorrigeerd en de eis van echtscheiding alsnog werd bekrachtigd was Henricus Mokcaarts in ’s-Hertogenbosch als marechaussee werkzaam. Deze scheiding moet toch heel fel zijn geweest, anders zou men niet kunnen verklaren waarom Maria Jacoba van Sluijters met een leugenachtige verklaring kwam en Henricus Mokcaarts nadien geen enkel woord over haar zal hebben uitgesproken.
Henricus Mokcaarts werd op 5 juli 1862 overgenomen van het Zevende Regiment Infanterie als marechaussee te voet onder vrijstelling van borgtocht. Drie dagen later op 8 juli was hij zodanig voor een tijd van acht jaar als marechaussee aangegaan. Als stamboeknummer kreeg hij 713 en werd opgenomen in de Compagnie Marechaussee Noord-Brabant/Zeeland Eerste Divisie. Om bij de marechaussee terecht te kunnen komen diende men van onbesproken gedrag te zijn. Ook het lezen en schrijven moest men goed kunnen beheersen. Henricus had een prachtig handschrift, zoals al bleek in zijn huwelijksaktes gezette handtekeningen. Als marechaussee te voet zou hij een jaarwedde van 310 gulden ontvangen. Ongeveer die periode was ook weer een signalement van hem bekend, dat niet was aangepast sinds 1 januari 1859. Hij kreeg een donkerblauwe rok aangereikt, gedragen op een lange lichtblauwe pantalon. De uitrusting bestond uit één koeharen ransel met model opgerolde overkleding. Verder had men een karabijn en een korte sabel nummer twee model 1819 behoorden tot de bewapening. Tevens droegen ze tot 1869 een helm met witmetalen beslag. De reis van Den Helder naar ’s-Hertogenbosch, waar hij gestationeerd zal worden, was in die periode nog een hele onderneming. Op 18 juli 1862 werd hij dan als bewoner in het bevolkingsregister van ’s-Hertogenbosch ingeschreven. Lang heeft hij in de marechausseekazerne op de hoek Wolvenhoek/Keizerstraat niet vertoefd.
Marechausseekazerne op de hoek Wolvenhoek-Keizerstraat te ‘'s-Hertogenbosch
Negen maanden later, op 13 april van het jaar daarop, werd hij naar Waalwijk overgeplaatst. Hij meldde zich bij wachtmeester Jan Takens. Zijn taken in Waalwijk bestonden onder meer uit het surveilleren in de toenmalige gemeenten Besoijen, Capelle, Sprang en Loon op Zand Kaatsheuvel, heel vaak met een van zijn wapenbroeders. Daarnaast nog administratieve werkzaamheden en getuigen bij het kantongerecht van Waalwijk betreffende een proces-verbaal dat hij of zijn wapenbroeder tijdens het surveilleren heeft opgemaakt aan de verdachte. Het waren van zeer kleine bijna onschuldige overtredingen. Intussen hadden ook Frederik van der Steen, geboren in ’s-Hertogenbosch 23 april 1829, en zijn vrouw Anna Stada, geboren Terschelling 26 maart 1832 als Antje Stada, zich in Waalwijk gevestigd. Hij had gesolliciteerd op een vacature als cipier van de gevangenis van Waalwijk. Al hadden Frederik en Anna elk een andere religie, het had hen niet belet om op 19 juli 1855 op het eiland Terschelling in het huwelijk te treden. Volgens de huwelijksakte was hij gepasporteerd militair, dat zover wilde zeggen dat hij uit dienst was ontslagen of op groot verlof. Er was dan ook een oud spreekwoordelijk gezegde als een katholiek en een protestant samen trouwen: Op één kussen slaapt de duvel ertussen. Na negen jaar in ’s-Hertogenbosch te hebben gewoond en beiden onder meer daar werkzaam zijn geweest in de gevangenis, vestigden ze zich op 31 mei 1864 in Waalwijk. Ze betrokken een cipierswoning, dat gelegen was tussen de Grotestraat en de Winterdijk met als huisnummer C62.
Een echt spannend moment was voor Henricus Mokcaarts in Waalwijk voorlopig nog niet weggelegd. Om een indruk te geven wat een surveillance zoal voor Mokcaarts inhield, was gewoon een willekeurige dag genomen. Op een zonnige middag van 28 juni 1865 surveillerden Henricus Mokcaarts samen met zijn wapenbroeder de zeeuw Cornelis van Gijs in de bossen van Loon op Zand. Wandelend over de Waalwijkse Baan sloegen ze rechtsaf de Eftelingsteeg in. Tegen twee uur in de middag kwamen ze in het, met ongeveer tien schamel onderkomen grootte gehucht Efteling, gelegen onder de gemeente Loon op Zand aan. In het mastbos, dat toebehoorde aan de Loonse notaris A. Bossers, zagen beide marechaussees de 65-jarige Hendrika Klijn, wonende aan de Sprangse Vaart onder Sprang, bezig met het verzamelen van mastspelden. Men vroeg haar vriendelijk, met toch een heffende toon, of zij van de eigenaar toestemming had gekregen om deze mastspelden te verzamelen en mee te nemen. Hendrika Klijn heeft dat ontkennend moeten beantwoorden. Vervolgens namen beide marechaussees haar rijf en de mand met daarin behoorlijk veel mastspelden mee om deze op het kantongerecht van Waalwijk te deponeren als bewijsmateriaal. Terwijl ze op weg waren naar Waalwijk, kwamen ze in hetzelfde stuk mastbos twee personen tegen die ook al bezig waren met het verzamelen van mastspelden, door middel van een houten rijf. De 32-jarige Johanna van den Hurk en de 11-jarige Francisca van Son, beide wonende aan de Vaart onder Kaatsheuvel gemeente Loon op Zand hadden ieder een hoeveelheid verzameld in een bij zich hebbende zak verzameld en hadden ook nog enige kleine hoopjes in het bos verspreid. Ook aan deze personen stelde stelt Henricus Mokcaarts, weer op een heffende toon, of beiden toestemming van de eigenaar hadden gekregen. Ook deze personen gaven een ontkennend antwoord. Vervolgens confisqueerden de marechaussees ook deze rijven en zakken, om ook deze op het kantongerecht in Waalwijk te gaan deponeren. Nu met drie rijven, twee zakken en een mand met daarin mastspelden toogden ze via de bossen richting Waalwijk waar ze tegen vier uur in de namiddag aankwamen. Nadat beide marechaussees de in beslag genomen spullen op het kantongerecht hadden ingeleverd vertrokken ze weer richting Efteling. Niet ver van het mastbos gelegen weide, ook al eigendom van notaris A. Bossers, zagen ze twee kinderen op een perceel land gras aan het plukken. De kinderen waren de 14-jarige Maria van den Heuvel en de 12-jarige Lina van den Heuvel, woonachtig achter het gehucht Efteling. Ook de daarvoor meegebrachte zakken werden door Mokcaarts en Van Gijs in beslag genomen. Begin augustus kwamen de overtreders van de wet voor het kantongerecht van Waalwijk en ze werden veroordeeld tot één dag cel. Henricus Josephus Johannes Mokcaarts trad die dag op als eerste getuigen op en Cornelis van Gijs als tweede getuigen. Of de veroordeelden ook daadwerkelijk één dag achter de tralies hadden gezeten was toch twijfelachtig. Om de sleur van het surveilleren en bureaucratisch werk te ontkomen werd aan Henricus ook de mogelijkheid gegeven om zijn familie in Steenbergen te gaan bezoeken. Zijn moeder en zijn halfzus Charlotte Henriette Caroline waren daar sinds 1863 in die plaats woonachtig. Hij kon daar geraken per diligence of per trekschuit. Tijdens zijn administratieve bezigheden op de marechausseekazerne bleek dat Henricus toch op zijn qui-vive was. Onbedoeld kwam hij in een brandbriefzaak terecht. Drie dagen na hun veertien jarig huwelijk vond de 60-jarige Maria Catharina van der Halen op 5 mei 1865, vrouw van de 76-jarige Willem Koenraad Jorissen, op de drempel van hun huis in Drunen een vreemd briefje met de volgende tekst: De heer Jorezen, Gei moet maken als dat er 7 gulden zijn en anders zal ik U huis afstoken woensdag afont om 5 uren naar den Oostenhout op den hoek van het huis. De familie Jorissen was dan zo verstandig om deze brief aan veldwachter Timmermans te geven die het geld de volgende dag naar de gevraagde plek bracht. Verdekt opgesteld bleef hij op wacht, maar er kwam niemand opdragen. Later zal gebleken hebben, dat niemand heeft kunnen komen opdagen. De dader had men namelijk al achter slot en grendel zitten. Het was de 18-jarige Cornelis Kees van der Sanden, schoenmaker uit Drunen. Terwijl veldwachter Timmermans in hinderlaag lag, was Kees van der Sanden bij marechaussee Henricus Mokcaarts in Waalwijk om te bedelen voor een aalmoes. In plaats van hem een aalmoes te geven, had hij hem echter ingesloten wegens bedelarij. Blijkbaar maakte Kees van der Sanden zich toen al verdacht. Henricus kreeg het idee dat hij wel eens de schrijver kon zijn van het zogenaamde brandbriefje, dat hij die ochtend onder ogen had gekregen. De marechaussee vroeg de gevangene om een brief te schrijven waarin hij om zijn vrijheid kon verzoeken. Van der Sanden voldeed aan zijn verzoek en de oplettende Henricus zag dan een duidelijke overeenkomst met de tekst dat de familie Jorissen uit Drunen had ontvangen. Vervolgens schakelde marechaussee Mokcaarts de plaatselijke kantonrechter in, die de jongen de tekst van het briefje op hetzelfde soort papier liet schrijven. Beide geschriften leken sprekend op elkaar.
Op de vijfde september 1865 surveilleerde hij, samen met Jan Takens en Andries van Toor-nenburg, voor de variatie eens in de gemeente Baardwijk. Omstreeks kwart voor twaalf in de morgen arriveerden de drie mannen in deze gemeente. Wandelend op de Provinciale Steenweg, kwam een kar bespannen met een paard hen tegemoet. Op de bok zat een jonge voerman de in Baardwijk woonachtige 16-jarige Hendrikus Mulders, zoon van Adrianus Hendricus Mulders. De marechaussees lieten de jonge voerman stoppen omdat het paard in een draftempo liep, terwijl het paard met een enkele lijst bespannen was. De jonge zondaar kreeg daardoor een verbaal aan zijn broek. Tussen 18 en 25 april 1866 verhuisde Henricus Josephus Johannes Mokcaarts om onbekende redenen vanuit Waalwijk voor twee of meerdere weken naar Bokhoven. Wanneer hij voor het kantongerecht van Waalwijk op woensdag 18 april als getuigen aantrad woonde hij nog in Waalwijk. Eén week later als hij weer als getuigen voor dezelfde rechtbank aantrad, werd zijn woonplaats Bokhoven vermeld. Zijn laatste proces-verbaal als marechaussee in Waalwijk luidde als volgt: …dat de in eene kar gespannen hond waarvan de gedaagde geleider was op den 21e maart 1866, los en onbeheerd stond op de openbare straat te Waalwijk, terwijl de gedaagde zich bevond in eene woning. Dat hij daaruit komende opgaf geleider van het gespan te zijn en hij hem alstoen heeft bekeurd. Op interpellatie zegt getuige dat de gedaagde zeer gunstig bekend staat…Zijn allerlaatste op schrift staande daad als marechaussee in Waalwijk was zijn getuigenis bij het kantongerecht betreffende bovenstaande feit op 2 mei 1866. Hij woonde dan nog steeds in Bokhoven. Een hele tocht als men vanuit dat dorpje met nog geen 250 inwoners elke dag naar Waalwijk moest lopen en weer terug. Voor wachtmeester Jan Takens moest dat geen goede oplossing zijn geweest om Henricus Mokcaarts elke dag die afstand te laten afleggen. Een andere reden kan ook zijn geweest dat Henricus Mokcaarts ziek was geworden, zoals in december 1869 zou blijken uit een ingezonden brief in een krant. Takens zocht een oplossing. Jan Takens had zeer zeker de familie Van der Steen benaderd of ze bereid waren om Henricus Mokcaarts in hun huis op te nemen. Frederik van der Steen en Anna Stada hadden het verzoek van de wachtmeester ongetwijfeld ingewilligd om zijn karige salaris als cipier in Waalwijk wat aan te vullen. Daar zal Henricus Josephus Johannes Mokcaarts bijna vier maanden woonachtig zijn geweest. Om een of andere reden zijn Anna Stada en marechaussee Henricus Mokcaarts heel goed met elkaar bevriend geraakt, zelfs meer dan dat. Haar man zal daar ongetwijfeld van hebben geweten. Door het gehele stadje Waalwijk ging de ronde over de ongeoorloofde verstandhouding tussen Anna Stada en Henricus Mokcaarts. Om niet alles te laten escaleren was door wachtmeester Takens een verzoek uitgegaan om Henricus over te laten plaatsen. Als hij maar ver genoeg van Anna Stada ging wonen en werken, zal ook het verlangen naar elkaar op een gegeven moment kunnen zijn verminderd en dan geheel voorbij zijn. Men was er aan voorbij gegaan aan het feit, dat er nog andere manieren waren om elkaars aandacht te blijven behouden. Nadat hij vanuit Waalwijk op 30 augustus 1866 was overgeplaatst naar de marechausseekazerne, staande aan de Grote Berg 9 in Eindhoven, hield hij toch contact met “zijn” Anna Stada in Waalwijk via een briefwisseling. Zijn brieven verstuurde hij naar de weduwe Van der Lee, die Anna Stada bij haar kwam afhalen. Ook nadat hij een paar maanden later op 5 november vanuit Eindhoven naar Gemert werd overgeplaatst, ging de briefwisseling gewoon door.
Binnenplaats marechausseekazerne aan de Grote Berg te Eindhoven
De marechausseekazerne in Gemert bestond uit een huis aan de Haageijk, dat men huurde huurt van het Rooms Katholieke Armbestuur. Ook in dit stadje bleef de dagelijkse sleur voor Henricus alsmaar voortduren. Maar op 1 januari 1867 werd hij te Gemert bevorderd tot eerste chevron een rang onderscheidingsteken. In Gemert surveilleerde hij, zoals op een winterse dag van 18 januari 1867 samen met Cornelis Leemans door Gemert. Op die dag ongeveer half twaalf in de morgen, constateerden beide marechaussees dat de beklaagde Martinus van der Linden uit Boekel komende van een perceel land langs een provinciale grintweg onder de gemeente Gemert en dragende een bussel vers afgesneden banden of wilgen. Deze werden in beslag genomen en een proces-verbaal werd opgemaakt.
Derde pand links van 1849-1896 de marechausseekazerne aan de toenmalige Haageijk te Gemert
Aangezien zijn surveillerend gebied ook onder een deel van een druk bevaren Zuid-Willemsvaart viel, surveilleerden Henricus Mokcaarts en Cornelis Leemans enkele weken later op 3 februari langs het kanaal. Om half drie in de namiddag constateerden beide marechaussees, dat op de Zuid-Willemsvaart onder de gemeente Beek en Donk een liggend schip een aak, genaamd Pauline van de 42-jarige schipper Pieter Melsen uit ’s-Gravenmoer, in de verbredingskom van het kanaal liggend met alleen de achtersteven met een touw aan de meerpalen vast lag. Doordat andere schepen aan de overige meerpalen vast lagen was de voorsteven door middel van een anker aan de buitenkant van de kanaaldijk vastgehaakt. Dat was een overtreding en daardoor werd voor dat feit een verbaal opgemaakt. Leven zonder Anna Stada was voor Henricus geen optie en vele maanden heeft hij haar niet meer gezien. Heel graag zou hij met haar willen trouwen, maar gedurende zijn verbintenis bij de marechaussee was dat voor hem voorlopig niet mogelijk. Om ontslag uit dienst te verkrijgen, arrangeerde Henricus een ontmoeting met haar. Een omgang met een getrouwde vrouw paste niet in die tijd en zeker niet bij een gedegen korps als de marechaussee. Daardoor was Henricus ook uit Waalwijk verbannen. In een van zijn brieven aan Anna zou hij kunnen hebben voorgesteld om elkaar in Boxtel te ontmoeten. Een leugentje van Anna aan haar man Frederik, dat zij voor een paar dagen naar haar vriendin in ’s-Hertogenbosch zou gaan, vertrok zij op een vroege ochtend in mei bij een voorjaarszonnetje met de diligence via ’s-Hertogenbosch naar Boxtel. Haar lover Henricus was dan juist één uur eerder vanuit Gemert met een diligence in Boxtel aangekomen en wachtte bij de herberg Het Fortijn op Anna. Daar zal ook de diligence vanuit ’s-Hertogenbosch naar Eindhoven een stop hebben gemaakt. Een slanke vrouw met halflang golvend blond haar stapte uit. Een mooie lach verscheen op haar gezicht toen als zij hem in het vizier kreeg. Het weerzien van beiden was dan ook heel emotioneel en hartstochtelijk. Vurige lippen zochten elkaar, terwijl zij heel sereen haar grote heldere groene ogen sloot. De zon scheen voor die tijd heel aangenaam en in de loop van de middag steeg ook de temperatuur. Wandelend en pratend door de velden rondom Boxtel, zagen ze tussen de bomen het kasteel Stapelen, dat aan de rand van het dorp lag ligt. De familie Mahie, die daar woonachtig was, had enige jaren terug het toen wat bouwvallig kasteel deels in Neogotische stijl laten restaureren. Ze naderden de spoorweg dat in Breda begint en in Eindhoven eindigt, dat geëxploiteerd werd door de Staatsspoorwegen. In de verte zagen Henricus Mokcaarts en Anna Stada een rookpluim, dat afkomstig was uit een trein. Anna had dan nog nimmer een trein gezien. De trein stond stil bij het station, waar ze naar toe wandelden. Het gebouw was rechthoekig met twee verdiepingen. De zijgevels en het middendeel hadden puntgevels. In het middendeel bevonden zich drie rondboogvensters. De schemering kwam over Boxtel en ze besloten in de herberg Het Fortijn de nacht door te brengen. Daar vertrokken de diligences morgen in alle vroegte weer in alle richtingen. De nacht brachten ze innerlijk door in een alkoof. Henricus smeekte Anna voor de zoveelste keer die dag om haar echtgenoot definitief te verlaten, waarop Anna hem met een toestemmend gebaar zal hebben beantwoord. Zij knipte een lok van haar oogverblindende blonde haar af en gaf deze aan Henricus. Anna haalde haar buideltje onder de rok vandaan en toverde daar een portretje te voorschijn, dat zij in Waalwijk had laten maken door een rondreizende portrettekenaar en gaf deze ook aan hem. Met een hartstochtelijke kus, scheidden de volgende dag voor beiden hun wegen. Anna Stada ging terug naar Waalwijk en Henricus Mokcaarts naar Gemert, wetende dat hij spoedig zal worden ontslagen omdat hij zich had “misdragen”. Eigenaardig was wel, dat men ná 29 april 1867 niets meer over Henricus Josephus Johannes Mokcaarts in Gemert en omgeving kon vinden. Geen surveillance en/of proces-verbaal. Tijdens de processen in augustus, waarbij hij nog betrokken was als marechaussee, op het kantongerecht te Helmond was hij ook niet meer als getuigen verhoord; wel zijn toenmalige maat Cornelis Leemans. Men zou kunnen veronderstellen dat hij geschorst was en geen werkzaamheden als marechaussee of daarmee in verband houdende mocht uitvoeren. Enig bewijs is daarvoor was nog niet aan te dragen. Daarnaast was hij niet bekend in het bevolkingsregister van Gemert. Om nog onbekende redenen zou de betreffende ambtenaar nalatig kunnen zijn geweest. Een andere reden, dat marechaussee Mokcaarts niet in het bevolkingsregister stond vermeld, maar kort op verschillende adressen in Gemert of omgeving had gewoond.
Daar stond hij dan, Henricus Mokcaarts, aan de Hoge Steenweg te ’s-Hertogenbosch, de plaats waar hij op 12 juli 1862 vanuit Den Helder zich als marechaussee had aangemeld, wachtende op de diligence van de firma H. Bogaerts en Cie dat hem naar Waalwijk zal brengen. Nadat het gezelschap was geïnstalleerd, nam ook de voerman plaats op de bok en het geheel zette zich om drie uur in de namiddag in beweging. In de stad mocht alleen maar worden gedraafd. Weldra de Spoorstraat achter zich te hebben gelaten zette de voerman buiten de stad een flinke vaart in. Aan de rechterzijde, aan de westzijde van het Staatsspoor, zag hij een gloednieuw houten station. Onverschillig zat Henricus Mokcaarts in een hoekje van de diligence, luisterend naar het proestten van de aanwezige jonge dames. De atmosfeer in de diligence was afschuwelijk door de angstvallende gehechtheid van het merendeel van de reizigers, aan gesloten raampjes en hierdoor werd de aanvoer van verse lucht belemmerd. Daarbij kwam nog de damp van verschillende soorten meestal slechte sigaren en kwalijk riekende knaster. Henricus dompelde even weg. Plots werd hij uit zijn dutje wakker geschud, keek naar buiten en zag dat de diligence zojuist Baardwijk binnen reed. Het was ongeveer vijf uur in de namiddag toen de diligence voor de herberg De Gouden Leeuw in Waalwijk tot stilstand kwam. Ladders werden tegen de diligence geplaatst en de voerman klom op de ladder om de bagage van de reizigers, die in Waalwijk achterbleven, op het dak onder een zeil vandaan te halen. Henricus stapte snel uit en nam zijn reiskist in ontvangst, terwijl een licht herfstbriesje van 1868 door zijn dunne haren speelde en keek in het rond. Enige oudere vrouwen met een Brabantse poffer op hun hoofd staarden van dichtbij hem verbaasd aan. Wat moest hij hier in Waalwijk, las hij in hun ogen. Henricus wierp nog een blik naar de paarden die juist verzorgd werden, om daarna naar Raamsdonk verder te draven. Hij nam zijn reiskist op en stapte richting het raadhuis, terwijl de ogen van de vrouwen in zijn rug priemden. Bij het raadhuis gekomen, draaide hij zijn hoofd nog eens, om een minachtige blik in de richting van de vrouwen te werpen. Slaat dan het paadje in, dat ten oosten van het gebouw was gelegen. Langs de marechausseekazerne en gevangenis ging hij op weg naar “zijn” Anna.
Het verdwenen raadhuis met daarachter het marechausseekazerne met gevangenis
Anna Stada hoorde hem aankomen door zijn manier van lopen. Henricus stapte de kamer binnen en drukte Anna zacht tegen hem aan. Zijn mond zocht haar mond en snel waren ze in een vurig samen zijn. Zijn rechterhand kroelde door haar blonde haren. Langzaam ging zijn hand naar beneden en masseerde hij teder over haar mooi gevormde rechterborst. Veel tijd om daarmee verder te gaan had hij niet. Haar man Frederik van der Steen kon ieder moment binnenstormen. Nog vrij onverwacht ging de deur met een ruk open en haar man verscheen in de deuropening. Hij had zijn “vijand” al vanuit de cipierskamer zien aankomen. Zijn gezicht sprak boekdelen, hij was in het geheel niet blij dat Henricus Mokcaarts weer bij hen introk. Anna Stada wilde hem echter graag helpen om een nieuw bestaan op te bouwen en met tegenzin had haar man ermee ingestemd. Henricus was enige maanden daarvoor, op 20 juni 1868, met pensioen gegaan en kreeg daardoor 60 gulden uitgekeerd. Te weinig om daarvan rond te kunnen komen en het was voor hem ook niet mogelijk om vast werk te vinden in zijn laatste standplaats Gemert. Bekend was wel dat hij in 1871 een bedrag van 120 gulden als pensioen zou hebben ontvangen. Na enige weken wat klusjes te hebben uitgevoerd binnen en buiten de woning van de familie Van der Steen en de nodige plezierige uitspattingen met Anna Stada, kreeg hij een baan op de griffie bij griffier Bernard van Roij van Zuijdewijn. Als oud-plaatsgenoot, beiden waren geboren in Haarlem, wilde Van Roij van Zuijdewijn hem wel aan een baantje helpen. Per slot van rekening was Henricus Mokcaarts goed ontwikkeld, had hij een mooi handschrift en beheerstte uitstekend de Nederlandse taal. Ondertussen had de buitenwereld in de gaten dat Anna Stada, zoals een paar jaar eerder het geval was, een betere relatie heeft met Henricus Mokcaarts dan met haar eigen man. De spanningen in het huis van Van der Steen waren te snijden. Frederik van der Steen en Anna Stada kregen steeds vaker en heftiger ruzies over de aanwezigheid van Henricus onder hun dak, mede de oorzaak van al die roddels dat in het kleine stadje Waalwijk de ronde deden. Anna Stada zag op een gegeven moment zelf ook in, dat het zo niet verder kon gaan en na enige dagen nam zij een besluit. Zij verbrak elke relatie met… Henricus Mokcaarts. De op het zijspoor gezette Henricus wilde Anna alleen voor zichzelf hebben, maar Anna ging niet meer op zijn avances in. Zij was geheel van gedachten veranderd om eens samen met Henricus Mokcaarts verder door het leven te gaan. De bom was in de woning van de familie Van der Steen tot ontploffing gekomen. Er vielen tussen de ex-geliefden onaangename voorvallen plaats. Het leven werd dan voor hem zo ondragelijk en hij verliet de woning en trok in bij de familie Brands, die ook in Waalwijk woonachtig waren. Henricus Mokcaarts was dan nog steeds werkzaam bij griffier Bernard van Roij van Zuijdewijn. Op een van de dagen in mei 1869 beklaagde Frederik van der Steen bij de griffier over het ongeregelde levenswijze van zijn werknemer Henricus. Deze was enige dagen daarvoor naar het huis van Van der Steen gegaan om nog enig goed en een kistje te halen. Van der Steen voer aan, dat hij nog geld schuldig was. Er ontstond dan weer een twist in het huis, nadat de bewoner hem had beschuldigd zijn vrouw te verleiden. Daarop werd Henricus zo boos, dat hij een pook bij de kachel nam en Frederik van der Steen daarmee bedreigde hem zijn hersens in te slaan. Plots draaide hij zich om, smeet de pook in de hoek en vertrok spoorslags uit de woning van Van der Steen. Nog steeds stapel verliefd op Anna Stada begaf Henricus Mokcaarts zich in de vroege ochtend van 10 juli 1869 naar de woning van de familie Van der Steen. Voor het raam van Anna bleef hij staan, met een pistool in zijn hand, afkomstig van zijn diensttijd als marechaussee. Half smekend zei hij tot haar: Laat u eens zien. Terwijl hij in de richting liep naar de achter de woning staande kippenhok. Hij ontdeed zich daar deels van zijn kleding. Nabij het kippenhok zag wachtmeester Taken, zijn voormalige chef bij de marechaussee, hem gedeeltelijk ontkleed zitten met een pistool in zijn hand. Wachtmeester Takens liet snel kantonrechter, de in Besoijen woonachtige Jacob van Heusden, waarschuwen over dit voorval. De ontredderde Henricus Mokcaarts dreigde zichzelf te zullen doden, zodra “zijn” Anna zich zal vertonen. Zijn oud-chef kalmeerde hem en vertelde dat zijn “geliefde” naar ’s-Hertogenbosch was vertrokken. Bereidwillig liet Henricus het geladen pistool door wachtmeester Takens uit zijn hand nemen. Van de kantonrechter kreeg hij de raad mee om Waalwijk te verlaten. Daarbij beloofde hij Henricus dat hij zijn best zal doen hem een dienst te bezorgen.
Kantonrechter Jacob van Heusden nam Henricus Mokcaarts drie dagen later mee naar ’s-Hertogenbosch. Terneer geslagen nam hij naast de rechter op de bok plaats. De sjees zette zet zich in beweging, dat voortgetrokken werd door een prachtig opgetuigde zwarte hengst. De kantonrechter had de hulp van zijn halfbroer Willem Constans van Heusden uit ’s-Hertogenbosch ingeroepen. Hij had geregeld dat Henricus een kamertje kreeg op het Tweede Korenstraatje B262. Tevens had Willem Constans van Heusden voor hem in zijn winkel aan de Hinthammerstraat A43 een baantje als boekenverkoper. De in Breda geboren, maar in ’s-Hertogenbosch wonende nog ongehuwde boekhandelaar en uitgever, had een paar maanden daarvoor in deze grafische stad een boekenwinkel geopend. Henricus Mokcaarts werd in ’s-Hertogenbosch als maar depressiever. Hij voelde zich verraden door zijn Waalwijkse “vrienden”. Zij was helemaal niet naar ’s-Hertogenbosch vertrokken. Mensen die zich om hem bekommerden, waren voornemens om alleen Henricus bij Anna Stada weg te houden en hadden daarom een list bedacht om hem naar ’s-Hertogenbosch te laten vertrekken. Dat deze list ook bedoeld was om tegen zichzelf te beschermen, was dan nog niet tot hem doorgedrongen. Zijn gedachten waren te veel bij Anna Stada. Overmand door eenzaamheid en liefdesverdriet zat hij terneergeslagen op zijn kamertje aan de Tweede Korenstraatje. Vaak keek hij naar haar portret, dat hij altijd bij zich heeft gedragen. Ook liet hij haar haarlok alsmaar door zijn vingers glijden. Daarbij gingen zijn gedachten terug naar het voorjaar van 1867 in Boxtel. Zo snel hij in het verleden wegdroomde, kwam hij ook even snel in de werkelijkheid terug. Hij kon zich nog steeds niet verkroppen dat Anna voor haar man had gekozen en niet meer voor hem. Het liefst had zou hij dood willen zijn, maar hij had de moed niet om dat uit te voeren. Zijn gezicht leek nog bleker met zijn baard, dat hij sinds zijn ontslag als marechaussee had laten staan om zijn pokaardig gezicht mee te camoufleren. Met zijn ellebogen steunende op tafel, staande bij het open raam, liet hij zijn handen door zijn dunne bruine haar gaan. Bij het aanhoren van een vrolijk geluid uit het straatje, ging hij uit het raam hangen om met zijn doffe blauwe ogen het geluid te lokaliseren. In de ban van zijn depressieve periode schreef Henricus Mokcaarts de donderdagavond van 26 augustus een kwetsende brief naar Anna Stada. Bij de brief voegde hij een deel van haar haren bij die hij in Boxtel van haar had ontvangen. De volgende dag in de vroege ochtend bracht hij deze brief naar het postkantoor aan de Postelstraat H238, dat daar sinds eind juli was gevestigd. Voor het huis van de heer Douaij, dat naast het postkantoor stond, hield hij even stil. Veel zin om de verzending te betalen had hij niet. Hij dacht erover na om de brief ongefrankeerd naar Waalwijk te versturen, zodat zij de verzending voor haar rekening zal moeten nemen. Henricus liep verder en ging het postkantoor binnen. Er waren geen mensen aanwezig die bediend moesten worden. De postbeambte mompelde iets binnensmonds toen hij hem benaderde en overhandigde de brief. Kost vijf cent, zei de beambte hem, terwijl hij op zijn zakhorloge keek. De beambte nam dan de betreffende stempel in zijn hand en na het indrukken op een door inkt doorweekte kussentje liet hij de stempel met een ferme klap op het hoofd van koning Willem III neerkomen. Anna Stada, die tot op die dag niets meer van hem had vernomen, kreeg deze brief op zondag 29 augustus door de weduwe Van der Lee in haar handen gedrukt. Zij las de brief waarin Henricus zich kwetsend uitliet en vond daarbij ook nog een stukje blonde lok dat zij eens aan hem had gegeven. Terwijl Anna Stada zijn brief op die zondag las, was die dag voor Henricus Mokcaarts een hel. De volgende ochtend kocht hij in het winkeltje van Willem en Henri van der Meulen aan de Hinthammerstraat C67 twee pistolen, een doosje slaghoedjes en enig kruid. Hij had twee pistolen nodig in het geval er een zou weigeren. De dag daarop kocht hij bij Van der Meulen nog hagel van nummer vier. Als oud-marechaussee wist hij precies wat hij moest aanschaffen. Maar wat was hij van plan? Op dinsdag 31 augustus vroeg hij aan zijn werkgever Van Heusden of hij de volgende dag één uur later in de winkel zou mogen komen dan gebruikelijk. Hij zou op die woensdag en daarna niet meer komen opdagen. Iets voor vijf uur in de namiddag vertrok hij te voet vanuit ’s-Hertogenbosch naar Waalwijk, bij zich hebbende twee pistolen. Het was een ietwat bewolkt en de gevoelsmatige temperatuur was ongeveer zeventien graden. Gedurende de gehele weg waren zijn gedachten op de komende avond gericht; hij had weinig of geen oog voor de omgeving en ontweek zoveel mogelijk de bevolking van de plaatsen waar hij doorheen liep. Wanneer hij de Baardwijkse Overlaat achter zich had gelaten, gelegen tussen het huidige Drunen en Waalwijk, verliet hij de eeuwenoude Langstraatweg. Henricus vervolgde verder zijn weg via de honderd meter noordelijk gelegen Winterdijk, dat bescherming bood tegen het hoge water voor de toenmalige zelfstandige dorpen Baardwijk, Waalwijk en Besoijen. De wijzers van de klok van het slecht onderhouden hervormde kerkje van Baardwijk wezen bijna kwart voor acht aan, toen als Henricus deze passeerde. Achter Baardwijk, onder aan de Winterdijk tussen de langs de dijk staande struiken, laadde hij zijn pistool, één met hagel en één met een kogel. Een licht briesje uit het noorden speelde met de bladeren van de struiken. Op dat moment had hij nog steeds de intentie om zichzelf voor de voeten van Frederik van der Steen en diens vrouw Anna Stada van het leven te beroven. Dan liep hij verder, richting Waalwijk. Hij schatte dat het ongeveer negen uur moest zijn wanneer hij nabij de woning van Van der Steen was aangekomen. In de tuin achter de gevangenis bleef hij met zijn rug tegen de heg wachten. Over een goed half uur, zou Van der Steen, nadat hij met zijn hond had gewandeld, naar de geitenstal lopen om daar de hond voor de nacht vast te leggen. Tijdens het wachten nam hij wederom de marechausseekazerne met gevangenis in ogenschouw. Het waren twee gebouwen onder één kap. Op de begane grond bevonden zich de cellen, een cipiers- en wapenkamer. Boven bevonden zich zes slaapvertrekken, ingericht voor de zes aanwezige marechaussees. In de lichte schemering van de avond hoopte hij dat niemand hem daar zo zag staan. Plots hoorde en zag Henricus Mokcaarts, na ruim een half uur wachten, dat Frederik van der Steen naar de geitenstal liep. Henricus begaf zich snel naar het hekje van de tuin. Toen Van der Steen uit de stal kwam, riep Henricus hem toe met de woorden: Hier is de man met de luizen, die komt u nog eens begroeten. Terwijl hij naar Van der Steen liep, riep Van der Steen hem toe: Zijt gij weer daar rakker. Dan verloor Henricus Mokcaarts zijn evenwicht. Al struikelend liep hij nog twee passen en het pistool dat hij in zijn hand had en waarvan de haan was overgehaald ging af. Iets over half tien klonk er een schot. Nadat het schot was afgegaan, klonk er een doodskreet door de donkere avond. Henricus vluchtte in de richting van de tuin van de wachtmeester Takens. In zijn haast verloor hij daarbij zijn pet. Nog op de buitenplaats van Van der Steen bevindende hoorde hij veel leven en rumoer. Nadat de cipier zijn woning had verlaten, hoorde zijn vrouw een schot en een doodskreet. Vanuit de gang van haar woning zag zij haar man op de grond vallen. Zij rende naar hem toe en hoorde nog de stem van Henricus Mokcaarts, die zij overigens niet zag, zeggen: Jij ook varken. Er gebeurde verder niets.
Overlijdensakte van Frederik van der Steen.
Frederik van der Steen was op de buitenplaats zodanig door een pistoolschot getroffen, dat hij weinige ogenblikken daarna kwam te overlijden. Anna Stada sleepte het lijk van haar man van de open plaats tot de achterdeur van de binnenplaats bij haar woning. Met behulp van wachtmeester Takens, die op het geluid van het schot en geschreeuw naar buiten was gegaan, had samen met Anna het lijk van haar man naar binnen gedragen. Het kwam in die tijd nog regelmatig voor, dat mensen de lijken van de plaats van het misdrijf al weghaalden en zelfs al aflegden, voordat de medici en politie aan de pas waren gekomen. Wat later op de avond kwamen, door de marechaussee ontboden, kantonrechter Van Heusden en geneesheer Johan Caspar Torman uit Sprang bij het huis van Van der Steen aan. De op 29 oktober 1806 in Rotterdam geboren geneesheer Torman constateerde de dood. De dood was veroorzaakt door een schotwond met een kogel van klein kaliber. Het kogeltje was via zijn rechterborst in zijn lichaam gegaan op een afstand van achttien centimeter van het sleutelbeen. Vervolgens tussen de ribben en de pleura costalis borstwand, het gedeelte van het borstvlies dat aan de binnenkant tegen de ribben ligt, onder de rechter long even beneden de punt van het hart was doorgegaan; de onderste kant van de linker long op twee plaatsen had doorboord en na het onderste gedeelte van het linkerschouderblad verbrijzeld te hebben, zich even beneden hetzelfde tussen de ribben ruimte in een rechtstandige richting een uitweg had gebaand. De dood moest volgens geneesheer Torman, nagenoeg direct zijn ingetreden. Daarbij moest het schot op enige afstand zijn afgevuurd, doordat de kleren van het slachtoffer niet waren geschroeid en de borstspieren rondom de wond een gewone kleur vertoonde. Ongeveer twee uur in de nacht meldde Henricus Mokcaarts zich vrijwillig bij de kazerne van de marechaussee en werd hij meteen in hechtenis genomen. Alle marechaussees stonden rondom de verdachte; wachtmeester Takens, waarvan zijn neus door dit voorval nog spitser leek te zijn geworden dan het al was, Hendrik Steinz, Philip Christiaen Sausenthaler, Pieter Adriaanse, Gerardus Struijcken en Johannes Verpoort die sinds enige wegen vanuit Heusden in Waalwijk was gestationeerd. Men vond bij de verdachte een pistool met hagel en kruid geladen, evenals een pakje kruid, een pakje hagel, een doosje slaghoedjes en een kruidmaatje. Bij de vraag hoe hij aan het pistool was gekomen, antwoordde Henricus Mokcaarts: Ja, het zit zo, ik heb op Van der Steen geschoten. Daar vernam hij ook dat Van der Steen door zijn toedoen was overleden. Om half drie in de nacht werd hij naar zijn cel gebracht, waar ook Willem van der Schans zich bevond, die de vorige dag om kwart voor elf als laatste door Frederik van der Steen in de cel was opgesloten. Terwijl Henricus de handen door zijn dunne haar liet glijden, dacht hij na over zijn gruwelijke daad, dat hij deze nacht had gepleegd. De volgende dag werd er een bevel uitgegaan van voorlopige aanhouding afgegeven door de Officier van Justitie uit ’s-Hertogenbosch. Nadat Van der Schans om elf uur in de morgen was vrijgelaten door de plaatsvervangende cipier en wachtmeester Jan Takens, ging men op de plaats van het misdrijf een onderzoek instellen. Het was iets frisser dan de vorige dag doordat het wat had geregend, was de vochtigheidsgraad veel hoger. Henricus liep geboeid tussen de twee marechaussees naar de plek des onheils. Op de bleek, bij de woning van Van der Steen, vond men een gedeelte van het pistool terug waarmee Frederik van der Steen mee was gedood. Henricus Mokcaarts kon niet verklaren hoe de loop van het pistool daarvan was weggeraakt. Hij wees ook de plek aan waar hij was gestruikeld en het pistool was afgegaan. Na een dag van onderzoek werd Henricus Mokcaarts op vrijdag 3 september om half acht in de morgen onder leiding van marechaussee Cornelis Hoefnagel overgebracht naar het Huis van Bewaring in ’s-Hertogenbosch. Een bezigheid dat Henricus weleer ook pleegde te doen. Om klokslag twaalf uur was hij in het Huis van Bewaring ingeschreven en overgenomen door de directeur.
Huis van Bewaring aan de Sint Jorisstraat in ‘s-Hertogenbosch
Het bevel tot voorlopige aanhouding van 2 september werd op 7 september door de arrondissementsrechtbank van ’s-Hertogenbosch en raadskamer bekrachtigd. Tevens werd er een weer signalementkaart van hem aangelegd, waaruit hier dan duidelijk bleek dat hij maar 1,65 meter groot was, en er verder als volgt uitzag:
Aangezicht: ovaal kleur : bleek
Voorhoofd: hoog neus : gewoon
Mond: gewoon kin : rond
Ogen: bruin wenkbrauwen : bruin
Haar: donker baard : bruin
Op maandag 4 september meldde in de geboortestad van Henricus Mokcaarts verschijnende Opregte Haarlemsche Courant, een kort berichtje over de moord in Waalwijk. Het was dan ook niet denkbeeldig, dat menig Haarlemmer ook de dader wist te herkennen. Maria Jacoba van Sluijters, ex-vrouw van Henricus Mokcaarts, zou mogelijkerwijs al dat achterklapse geroddel uit het verleden niet meer hebben kunnen verdragen. Niet veel later werd zij op 15 september 1869 in het Bevolkingsregister van Amsterdam ingeschreven. Zij was wat later weer naar Haarlem teruggekeerd, waar zij op 11 september 1912 om acht uur ’s avonds in het Diaconessenhuis gelegen aan Hazepaterslaan 24 was overleden. In haar overlijdensakte stond vermeld dat zij wettig was gescheiden van Henricus Josephus Johannes Mokcaarts. Een zeer groot aantal toenmalige Nederlandse kranten maakten diverse keren melding over deze moord. Bij het lezen van de betreffende artikelen zou men geneigd zijn te denken, dat het slachtoffer op meerdere plaatsen moet zijn geraakt en op verschillende tijdstippen zijn overleden. Een greep uit de toenmalige dagbladen. De Noordbrabanter schreef het volgende: Het schot viel terwijl de verslagene zijn hond naar achter bragt en trof hem in de linkerzijde, zoodanig, dat hij zeer spoedig den laatsten adem uitblies. De Bredasche Courant, tekende weer een andere versie over de moord: F. van der Steen, cipier aldaar, door een pistoolschot in de borst te hebben getroffen aan de gevolgen daarvan deze onmiddellijk is overleden. Een krant buiten de provincie Noord-Brabant, de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, had zelfs twee versies van deze moord. In de eerste versie van september werd daar over geschreven: ongelukkigerwijze afgang en het schot Van der Steen zoodanig in de buik trof, dat hij onmiddellijk dood nederviel. Een tweede versie over deze moord verscheen op 15 december in deze krant, vlak voor het proces, met de nodige eigen impressie van de verslaggever dat luidde: Mockaarts was vroeger in de kost bij Van der Steen en had dienst echtgenoote intieme betrekkingen aangeknoopt, waarom hij dat huis moest verlaten. Hij geeft voor, dat hij zich daarom in tegenwoordigheid der vrouw heeft willen doodschieten en tot dat einde van Van der Steen aanbelde in de meening dat de vrouw zoude voorkomen. Hij liep op den persoon die opende toe, maar struikelde naar zijn voorgeven, waarbij het schot afging en Van der Steen, die open had gedaan, zoodanig in de borst verwondde, dat deze in weinig oogenblikken een lijk was. Het Schager Courant, had weer een andere versie cipier het huis van bewaring te Waalwijk op de buitenplaats van gemeld huis zoodanig door een pistoolschot getroffen, dat hij weinige dagen daarna overleed. Door overijverigheid van een van de journalisten, mogelijk uit Waalwijk afkomstig, van de Provinciale Noordbrabantsche en ’s-Hertogenbossche Courant, verscheen zijn verslag over deze moord, in verkorte versie dan welke was aangeleverd, pas op dinsdag 7 september. Wat had deze krant aan haar lezers kunnen vertellen over deze moord. Waalwijk - Een vreselijke misdaad is gisteravond ongeveer ten tien ure alhier gepleegd. De cipier der Kantonale gevangenis Frederik van der Steen, is op de plaats der kazerne van de Koninklijke Marechaussee alhier doodgeschoten door Hendrik Mokcaarts, gepensioneerde marechaussee te Den Bosch, zijn vroegere kostganger, die expres uit de stad die avond was overgekomen om den gruwelijke moord te plegen. Wetende dat de cipier voor het na bed gaan telken avonden zijn hondje in een schuurtje bracht, heeft hij die gelegenheid afgewacht om hem te vermoorden. Op last van de officier van justitie en in zijne tegenwoordigheid als ook van de kantonrechter van Waalwijk, is de lijkschouwing des anderen daags gedaan door de heren L.G. van Heijst, med. docter alhier en J.C. Torman, genees-, heel- en verloskundige te Sprang, waaruit gebleken is, dat de kogel door de rechterzijde is ingedrongen onder het hart, daar de grote stamvaten heeft verscheurd en door de linkerlong heen aan de achterste linker borstvlakte is uitgegaan. De dood was instantenal, de overledene is den namiddag, gevolgd door de hoge marechaussee en verschillende burgers, ter aarde besteld; de dader is des andere daags, onder begeleide zijne vroegere wapenbroeders, naar het huis van arrest te Den Bosch overgebracht. Zo als gewoonlijk bij dergelijke misdaden waar diefstal het doel niet is, is hier weder een vrouw in ’t spel.
Op 4 december moest een andere Brabantse krant De Noordbrabanter voor het proces op 12 december nog zijn verleden in geuren en kleuren het gebeuren aan haar lezers vertellen.
Den Bosch – Tot welke rampzalige gevolgen het toegeven aan zijne hartstochten leiden kan, in stede van driften te beteugelen leert ons wederom het droevige voorbeeld van H.J.J. Mokcaarts, gepensioneerd marechaussee, geboren te Haarlem, laatstelijk bediende bij een boekhandelaar te ’s-Hertogenbosch. Voormelde Mokcaarts was een persoon, die niet alleen gedurende zijn diensttijd door zijn brave en oppassend gedrag zich de achting en het vertrouwen van zijn superieuren had verworven, maar ook, toen hij daarop gepensioneerd werd van zijn verschillende patroons de vleiende loffelijke getuigenschriften heeft ontvangen omtrent zijn handel en wandel. Wij hebben slechts één opmerking op het hierboven vermelde. Gedurende zijn verblijf in Waalwijk was hij in de kost geweest bij Van der Steen en gedurende die tijd schijnt hij liefdesbetrekkingen te hebben aangeknoopt met diens echtgenote. Deze relatie is gedurende drie jaar voortgezet. De beledigde echtgenoot evenwel, schijnt ten laatst achterdocht te hebben opgevat over de ontrouw van zijn vrouw en van dat ogenblik was de rust in zijn leven verstoord. De hevigste tonelen ontstonden van nu af aan tussen de beledigde echtgenoot en Mokcaarts, tengevolge waarvan ook de verstandhouding tussen de laatste en de vrouw van de eerste werd afgebroken. De briefwisseling tussen Mokcaarts en vrouw Van der Steen gevoerd is een sterk sprekend bewijs van de hevigheid en de hartstocht, waarin hij was ontvlamd. Mokcaarts had reeds meermalen en in zijn correspondentie en in mondelinge gesprekken met verschillende personen onderhouden, als zijn onveranderlijk besluit te kennen gegeven, dat het leven hem ondragelijk was geworden, sedert zijn relatie met vrouw Van der Steen op vijandige wijze waren afgebroken, en dat hij, om die reden, zich voor de voeten van de vrouw Van der Steen, door zelfmoord het leven wilde benemen. Op den 10de juli zat hij dan ook bijna geheel ontkleed achter het huis van Van der Steen, met een geladen pistool in zijn hand, ten einde zich dood te schieten, zodra vrouw Van der Steen zich buiten haar deur mocht vertonen. Deze laatste vertoonde zich gelukkig niet. Hij had verder verschillende strooibiljetten rondom zich op de grond liggen, waarin hij op zeer sentimentele wijze zijn verstoorde levensgeluk als de oorzaak van zijn zelfmoord aangaf. Mokcaarts is vervolgens door enige zijner vorige krijgsmakkers tot bedaren gebracht en naar huis gegaan, hoewel hij in zeer opgewonden, ja aan krankzinnigheid grenzende toestand was. Na zich de 30ste augustus pistolen, kruid, hagel, enzovoorts aangeschaft te hebben, is hij met twee geladen pistolen in de handen achter de woning van Van der Steen te Waalwijk het ogenblik blijven afwachten tot vrouw Van der Steen zich buiten haar huis zou vertonen, ten einde zich alsdan onmiddellijk door een pistoolschot te doden en voor de voeten van het aangebeden voorwerp zijner liefde te sterven. Doch, toen zich Van der Steen zelve het eerst aan de deur vertoonde, wilde hij, denkende dat het diens vrouw was, naar haar toegaan om zijn noodlottig voornemen ten uitvoer te brengen, docht struikelde toevallig over een zonnebloem, waarop het pistool, tengevolge een door zijn val veroorzaakte krampachtige samentrekking van de handspieren, ongelukkig afgang en de borst van Van der Steen jammerlijk met een kogel werd doorboord. Mokcaarts droeg steeds haar portret benevens een haarlok op het hart. De droevige zaak van H.J.J. Mokcaarts, zal donderdag de 12de december voor het Provinciaal Gerechtshof in deze stad worden behandeld. Naar wij vernemen heeft jonkheer J.L. Kuijper, advocaat alhier, de verdediging van Mokcaarts op zich genomen. Wat was de waarheid van alle publicaties in de kranten over deze moord die door Henricus Mokcaarts was gepleegd? Uiteraard kwam op deze publicatie een reactie in de vorm van een ingezonden brief, dat in dezelfde krant op 11 december was opgenomen. Deze brief was afkomstig van een Waalwijker waarvan de naam niet bekend was. Wat had deze brief voor verrassing te melden, geschreven door een persoon die Henricus Mokcaarts niet eens persoonlijk heeft gekend. Had hij alle roddels, die in Waalwijk de ronde deden, op een hoopt gegooid en Anna Stada daardoor in bescherming te hebben genomen. Ik was er stellig van overtuigd, dat een streng katholiek persoon en die niets van de protestante religie moest weten, deze ingezonden brief op 8 december thuis in Waalwijk heeft geschreven. Of… had hij daarnaast een oogje op deze jonge knappe blonde weduwe? Waalwijk – In uw Courant, lees ik een artikel, dat hier veel opzien gebaard heeft, te meer daar het in uw Courant, gevonden werd. Uwe goede trouw trekt hier niemand in twijfel, maar vermoedelijk is u de dupe geweest van iemand die, onder de schijn van een zedenlesje te geven, een ongelukkige en bedroefde weduwe voor het publiek aan de kaak stelt, en zich zoekt te dekken door de woorden “het schijnt” waarvan het publiek gewoonlijk de kracht niet verstaat. Wat de lofuitingen aangaat die aan Mokcaarts toegezwaaid worden, die laat ik voor hetgeen ze zijn. Ik heb de man persoonlijk niet gekend, mogelijk zijn ze gegrond geweest, want in het tegenovergestelde geval zou Van der Steen, die katholiek en zeer godsdienstig was, hem niet in de kost gewild hebben. Maar men kent iemand niet goed, of men moet er mede gedeeld of een ton zuurkool mee gegeten hebben, zegt een spreekwoord. Het artikel luidt verder “gedurende zijn verblijf te Waalwijk was hij in de koste geweest bij Van der Steen”. Dat is waar, maar slechts voor enige tijd was hij daar opgenomen, omdat hij geen ander kosthuis kon vinden. In die tijd is hij nog ongeveer drie maanden ziek geweest en werd met alle attentie opgepast door Van der Steen en zijn vrouw. Dit bewijst voor zijn dankbaarheid. Nu begint het ‘schijnen’. “Gedurende die tijd schijnt hij liefdesbetrekkingen te hebben aangeknoopt ‘met diens echtgenote’ en die relatie is gedurende drie jaar voortgezet”. Welk bewijs is daarvoor aan te voeren? Nauwkeuriger zou geweest zijn: in die tijd schijnt het, dat Mokcaarts een hartstochtelijke liefde voor de vrouw heeft opgevat, maar het schijnt, dat de vrouw daarvan niets heeft willen weten. En het schijnt, dat zij haar man heeft ingelicht van deze last, die zij van de kostganger had en het schijnt dat hij daarom heeft moeten ruimen. Iedereen toch kan getuigen, dat Van der Steen met zijn vrouw in de volmaaktste harmonie leefde, niettegenstaande zij in geloof verschilden. Wat ook nog daaruit blijkt, dat hij bij testament zijn vrouw als enige erfgenaam benoemd heeft. “De hevigste toomden ontstonden daardoor tussen de beledigde echtgenot en Mokcaarts. Is dit te verwonderen? Zou dit niet het geval zijn met elke echtgenoot, die zijn vrouw lief heeft en hoogacht? De briefwisseling tussen Mokcaarts en vrouw Van der Steen”, is onjuist gezegd. Vrouw Van der Steen heeft nooit een brief aan Mokcaarts geschreven, dit is een sterksprekend bewijs, dat Mokcaarts geen brief in zijn bezit had. Toen men hem daar naar gevraagd had, heeft hij gezegd er wel ontvangen maar ze verscheurd te hebben. Het zal toch iedereen onwaarschijnlijk voorkomen, dat hij alle brieven zou verscheurd hebben van haar die hij zo hartstochtelijk zocht. Dat hij, zoals gemeld is “haar portret benevens een haarlok op zijn hart droeg.” De 13de juli zat hij achter het huis van Van der Steen met geladen pistool ten einde zich dood te schieten. Hier werd destijds gezegd dat hij toen reeds dreigde, wat hij 30 augustus geëffectueerd heeft. Dit is zeker dat hij voor enkele dagen in verzekerde bewaring gehouden is en men hier in de stellige verbeelding verkeerde, dat hij als schuldig aan die bedreigingen, naar ’s-Hertogenbosch zou zijn getransporteerd, maar later is gebleken dat hij zelfs gerecommandeerd is als bediende bij een boekhandelaar te ’s-Hertogenbosch. Wat nu het feit betreft van 30 augustus, daarover zal het hof weldra beslissen. Uit het visum repertum en uit de richting van het schot zal wel blijken of het geweest is van iemand die staande op zijn slachtoffer mikt, of wel een iemand, die toevallig over een zonnebloem struikelt, welke in de gehele hof niet aanwezig was. Dit wordt hier gezegd als bewezen uit het onderzoek in loco, dat de dader geposteerd stond, niet bij het huis maar bij het schuurtje, enige passen van het huis verwijderd waar hij van vroeger wist dat gewoonlijk Van der Steen en niet zijn vrouw ’s avonds zijn hond bracht. En dat het schot eerst gelost is, toen Van der Steen zijn hond geborgen en het deurtje dicht gemaakt te hebben, omkeerde om naar huis te gaan, zodat hij niet in de borst, maar in de rechterzijde werd getroffen. Ten slotte is het misschien ook dienstig dat het publiek dit weet. Mokcaarts is protestant en was de lieveling van de invloedrijke protestanten je zult denken een vreemde smaak, maar over een anders smaak kan men niet oordelen en het artikel in de Noordbrabanter en in het Provinciaal blad, denkt men hier dat slechts in de wereld gestuurd is om, de publieke opinie te beïnvloeden. Van der Steen was een goed katholiek, deed zijn plicht en hield zich schier met niemand op en was daarom ook niet de vriend van de meeste kazerne-bewoners. De vrouw heeft, in het oog onze verdraagzame protestanten, een onvergeeflijke iets misdaan. Enige weken vóór het noodlottige geval van haar man, had zij zich aangemeld om katholiek te worden. Ik vroeg me hierbij wel af, hoe en waar de journalisten en/of redacties van de kranten aan hun gegevens kwamen. Van de journalisten zouden eventuele burgers van Waalwijk als bron kunnen hebben gediend. Vergeleek men de schrijvende pers met de rechtbankverslagen, dan zat in de krantenverslagen een grote kern van waarheid. Het intrigeerde me, dat ik er nog niet ben achter gekomen wie deze onbekende persoon was die de ingezonden brief heeft geschreven. Een gewone burger van Waalwijk was het zeer zeker niet geweest, wat men kon aantonen aan de woordkeuzes. Zou men deze persoon in de wereld van geneeskundige of juridische richting moeten zoeken? De woorden visum repertum, die gebruikt werden bij juridische verslagen, wilde zo goed als zeggen: schriftelijk verslag van een onderzoek van een lijkschouwing. Dat Anna Stada naar het katholieke geloof was overgegaan was bekend aan de hand van vermelding RK achter haar naam in het bevolkingsregister van Waalwijk. Daarnaast zou de onbekende briefschrijver, zoals hij beaamde Henricus Mokcaarts nimmer heeft ontmoet, toch op een of andere manier goed op de hoogte moet zijn geweest. Er vanuit gaande dat Henricus Mokcaarts na 2 mei 1866 bij de familie Van der Steen wegens zijn ziekte daar ongeveer drie maanden heeft gewoond, was aan de hand van de gevonden gegevens geheel wel mogelijk.
Gezien het requisitoir van de procureur-generaal, bij monde van de advocaat-generaal mr. Polis, toegelicht en ondertekend aan het hof overgegeven luidde: Gezien het bevelschrift op 30 oktober 1869 in raadkamer uitgevaardigd, door de arrondissementsrechtbank te ’s-Hertogenbosch waarbij de zaak van en tegen Hendrik Josephus Johannes Mokcaarts, zich thans in hechtenis bevindende in het huis van bewaring aldaar, naar hem procureur-generaal is verwezen. Gezien de overige stukken van den proces. Overwegende, dat daaruit ontstaat, dat tegen de genoemde beklaagde genoegzame bezwaren voorhanden zijn, als zoude hij zich hebben schuldig gemaakt aan moord. Op 10 november werd de zaak naar de openbare terechtzitting verwezen en deze werd op 12 december behandeld. Er werden daarbij negen getuigen verhoord. De verdachte beweerde voor de rechtbank, dat hij op die dag depressief was geweest, uit ’s-Hertogenbosch naar Waalwijk was gegaan. Daar heeft hij zijn pistool geladen met het plan de huisvrouw van Van der Steen daarmee te bedreigen. Van der Steen heeft zich naar hem, toen hij naar buiten was gekomen, in beledigende zin uitgelaten. Henricus Mokcaarts had naar hem toe willen gaan, en was in een plant of in een frambozenstruik blijven haken, waardoor het pistool was afgegaan. Helaas voor hem had de marechaussee geen enkele struikelobject kunnen waarnemen. Op de plaats waar Henricus zou zijn gestruikeld, bevond alleen een struikje goudbloemen ter hoogte van een voet. Daarin kon de beschuldigde onmogelijk met zijn voet in kunnen blijven haken. De reconstructie op de plaats van de moord wees alles in zijn nadeel. De procureur-generaal rekwireerde de beklaagde schuldig te verklaren aan manslag met voorbedachte raden of moord en hem te dier zake te veroordelen tot de straffe des doods. De pas 24-jarige jonkheer mr. Jean Louis Edouard Marie de Kuijper, zoon van de oud-raadsman en oud-burgemeester van ’s-Hertogenbosch en oud-gouverneur van het Hertogdom Limburg Eduard Josephus Corneille Marie de Kuijper en Veronica Cornelia Huberta Smits van Eckart, trad op als raadsman van de verdachte. In alle opzichten een invloedrijke familie. Deze jonkheer wees op het onberispelijke levensgedrag van de beschuldigde, zowel gedurende zijn diensttijd als daarna. Wegens lichaamsgebreken heeft hij de dienst moeten verlaten, waarvan al zijn patroons op loffelijke wijze getuigden. Uit dit gunstige levensgedrag putte de raadsman een krachtig argument om het betoog te leveren, dat de animus occidendi de opzet hebben om iemand te doden, welke een intern feit was alleen uit de omstandigheden op te maken, niet op het ogenblik van het plegen van het misdrijf bestond. Vervolgens beweerde zijn jonge raadsman, dat de verstandhouding tussen de vrouw Van der Steen en de beschuldigde uit dit proces gebleken daadzaken luce clarius was; ter adstructie hiervan werden vijf argumenten aangevoerd. In deze verstandhouding lag de reden en betekenis van de voorgenomen zelfmoord van de beschuldigde. Zonder deze relatie zou die wanhopige daad alle raison d’être hebben gemist. Verder werd betoogd, dat het voornemen, dat bij de beschuldigde bestond om zich van het leven te benemen, kon worden afgeleid, zowel uit de brieven aan verschillende personen gericht, alsook uit het voorval op 11 juli laatst leden heeft plaats gegrepen, terwijl de bedreiging, welke door de beschuldigde tegen de verslagenen zou zijn geuit slechts uit een enkel getuigenis bleek. Veel, zeer veel, zo vervolgde de verdediger, hing er in deze af van subjectieve appreciatie, op vele vragen moest zowel aanklager als verdediger het antwoord schuldig blijven, door de duisternis die heerste toen het jammerlijke voorval plaats greep, alsook wegens het opgewonden en zenuwachtige gemoedstoestand van de beschuldigde, waar in al zijn opgaven alleen zo nauwkeurig mogelijk waren zonder het tot volkomen zekerheid te kunnen brengen. Ten slotte wees de verdediger, in een zo duistere zaak als de onderhavige, waar vruchteloos getracht werd de lichtstraal op te sporen, die de nevel deed wijden op de rechtsregel. Nadat iedereen zijn woord had gedaan, stelde de rechterbank voor om op 23 december met het vonnis te komen. De rechtszaal begon vol te lopen. Anna Stada was ook aanwezig evenals enkele oude vrienden van Henricus Mokcaarts uit Waalwijk. Ondanks de verdediging van de verdachte en zijn raadsman, achtte het gerecht de opzet van de doding bewezen. Alle bezoekers in de rechtszaal wachtten gespannen af wat het vonnis zal zijn. Vervolgens kwam de uitspraak van het vonnis. Het gerecht veroordeelde de verdachte tot… de doodstraf. Deze straf zal worden uitgevoerd aan de galg op een der openbare pleinen binnen de gemeente van ’s-Hertogenbosch. De Provinciale Noordbrabantsche en ’s-Hertogenbossche Courant, maakt de volgende dag een impressie van de uitspraak van het arrest: …de heer voorzitter mr. Versfelt spraak gevoelvolle woorden tot den veroordeelde; hoewel er alstoen eene treurige stilte in de gerechtszaal heerstte. De katholieke Amsterdamse krant De Tijd, dat op 17 juni 1845 in ’s-Hertogenbosch het levenslicht zag, plaatste enige dagen later het vonnis. Men citeerde uit de mond van Johan Versfeld, op 26 mei 1805 in ’s-Hertogenbosch gereformeerd gedoopt, het volgende: de waarnemende voorzitter bij het Provinciaal Hof te ’s-Hertogenbosch mr. Versfelt de veroordeelde opmerkzaam, hoewel men in het land algemeen tegen het uitvoeren van doodvonnissen was, en niet dan in zeldzame gevallen tot uitvoering besloten werd, hij de veroordeelde niet te vast vertrouwen mocht hebben op de gratie, die alleen door de koning kon gegeven worden, maar dat hij beter zou doen zich voor te bereiden op het geval dat het uitgesproken vonnis moest worden uitgevoerd. Laconiek werd deze veroordeling in diverse kranten vermeld. Hoeveel mensen hadden van deze zaak kennis genomen? De uitspraak geschiedde in tegenwoordigheid van het personeel volgens een voorgeschreven wet. De veroordeelde scheen er ook niet veel mede te doen hebben en toch werd Mokcaarts ter dood veroordeeld. Vanwaar die onverschilligheid bij het publiek, vanwaar de dat kille en laconieke houding van de rechtszitting? Volgens het geweten van het volk durfde men de uitspraak van de doodstraf niet meer te voltrekken. Ook dat men zeker weet, dat er gratie zou komen op het verzoek van de veroordeelde, op een zegeltje van 21 cent geschreven en aan de koning ingediend. Nog dezelfde dag was cassatie aangetekend en verzonden op 3 januari 1870 naar de Heren Hoge Raad in ’s-Gravenhage. Was zijn raadsman De Kuijper niet te jong om deze belangrijke zaak te verdedigen? Was de verdediging, voor zover men deze kende, voor die periode goed gevoerd? Een nadeel voor de verdediging was, dat het betreffende lijk al voor de autopsie naar binnen was gebracht. Het bleek regelmatig voor te komen dat mensen de lijken van de plaats van het misdrijf weghaalden en deze zelfs al aflegden. Medici en politie waren er dan nog niet aan te pas gekomen om enig onderzoek te kunnen verrichten. Zou inwendige bloeding de doodsoorzaak kunnen zijn geweest? De getuigenverklaring van Anna Stada, was in het nadeel van de verdachte. Dat zij later die zaken in haar voordeel omdraaide, zoals haar portret en haarlok, was begrijpelijk. Maar of dit van enig invloed zou hebben gehad voor het vonnis, was niet met zekerheid te zeggen. De brief van een onbekende schrijver, dat op 11 december 1869 in De Noordbrabanter was opgenomen, was ook niet in het voordeel van de verdachte. Ik vroeg mij af, of het vonnis dat later die maand zou worden uitgesproken, daardoor niet was beïnvloed. Het was heel lastig om na zo’n lange tijd dat vast te kunnen stellen. Bleef het nu bij een interpretatie. Wat ik geheel miste in deze procesvoering was de vraag waarom de familie Van der Steen de van moord verdachte Henricus Mokcaarts vanaf oktober 1868 weer onderdak heeft verleend? Ook in de brief van 11 december 1869 werd daarover met geen woord gerept. Heel eigenaardig, na al die avances van de verdachte tegenover Anna Stada, gepleegd zijnde tussen 2 mei en 30 augustus 1866! Tevens werden de niet ongunstige antecedenten van Henricus Mokcaarts, evenals van zijn zielstoestand tijdens het proces niet meegewogen. Ook zijn onophoudelijke ontkenning, dat hij niet bewust op het slachtoffer heeft geschoten, heeft men tijdens het proces naast zich neergelegd. Een reconstructie aan de hand van de tot nu toe bekende gegevens vertelde het volgende. Er van uitgaande dat de verdachte Henricus Josephus Johannes Mokcaarts een ongeveer zeventien centimeter lange percussie pocketpistool of pistolen, in die periode gewoon in een winkel te koop, heeft aangeschaft. Dat de loop van de percussie pocketpistool tijdens zijn val was afgebroken, zou kunnen duiden op een onkundig gebruik, dat zeer waarschijnlijk niet het geval zal zijn geweest. Of het kon van zeer slechte kwaliteit van het betreffende wapen zijn geweest. Er was ook nog een andere mogelijkheid tot het afbreken van de loop. Bij het laden van het pistool met kruid en hagel kon dit door elkaar raken en mogelijk de schroefdraadverbinding beschadigen met als het gevolg het afbreken van de loop bij de val tekening links.
Een grondige reconstructie van de inslag van het kogeltje, volgens de processtukken was het van een klein kaliber, in het lichaam van Frederik van der Steen zou men eventueel kunnen vaststellen of Henricus Mokcaarts daadwerkelijk gestruikeld zou kunnen zijn. Mogelijk was hij als gevolg van het schot en de terugslag van het wapen en/of emoties gestruikeld. Na aanleiding van een andere reconstructie, de loop van het kogeltje in het lichaam van het slachtoffer, bleek dat de verdachte staand schuin tegenover deze persoon moest hebben gestaan en dat toen het schot was afgegaan. Een andere mogelijkheid zou nog kunnen zijn geweest, dat het slachtoffer bezig was zich om te draaien om in de richting van zijn huis te lopen. Het kogeltje liep horizontaal door het lichaam en geen diagonale richting. Mocht hij gestruikeld zijn door de terugslag van het schot, dan had hij al gevuurd. Aangezien Henricus Mokcaarts volgens het proces twee pistolen heeft geladen waarvan één met een kogeltje en de ander met hagel nummer 4, kon men constateren dat hij het pistool met een kogeltje heeft gebruikt. Want Jan Takens vond bij Henricus een geladen pistool geladen met hagel en kruid. Maar hagel werd niet in een pistool gebruikt en mocht de betreffende hagel nummer 4 zijn geweest, ongeveer 3,5 millimeter in doorsnee, zou volgens wapendeskundige de heer W Schaatsbergen te klein zijn om een mens mee te doden. De Hoge Raad, Kamer van Strafzaken, behandelde enige weken later op 17 februari de zaak van Henricus Mokcaarts, tegen een arrest van het Hof in Noord-Brabant waarbij hij is schuldig werd verklaard aan moord en veroordeeld tot de straffe des doods. De twee middelen van cassatie in deze zaak bepleit door de verdediger mr. Beelaerts van Blokland, bestonden in eerste de schending der artt. 211 en 214 van het Wetboek van Strafvordering, omdat het arrest door een der raadsheren niet was ondertekend. Ten tweede: de schending der artt. 426, 434 en daarenboven art. 433 van hetzelfde Wetboek, omdat bijzondere oordeelvellingen en meningen bij redenering opgemaakt als getuigenissen zijn aangenomen en daarenboven het afzonderlijke getuigenissen van een enkele getuige als wettig bewijs heeft gegolden. Op de 21ste van die maand zal advocaat-generaal Römer zijn conclusie hebben genomen. De uitspraak dat door de Hoge Raad op 8 maart zou worden bepaald was, om onbekende redenen, verdaagd tot woensdag 16 maart 1870. Bij arrest van de Hoge Raad van 16 maart was deze cassatie verworpen. In een kille cel van de gevangenis van ’s-Hertogenbosch wachtte Henricus Mokcaarts rustig af wat er met hem verder zal gaan gebeuren. Zijn pensioen over 1871, dat 120 gulden zou gaan bedragen, was als zijnde geroyeerd tot eene infamerende straf verwezen en het beroep in cassatie verworpen bij arrest van den Hooge Raad, dd. 15 maart 1870. Politiek Den Haag was al één jaar druk in vele discussies gewikkeld over de afschaffing van de doodstraf. Dit op verzoek van de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken C. Fock, uit het kabinet Van Bosse-Fock. Al jaren was men bezig met een humaner strafstelsel, zoals ook bij onze toenmalige Oosterburen Pruissen. Voornamelijk de antirevolutionaire afgevaardigden waren fel tegen de afschaffing van de doodstraf. Voor hen gold de Bijbeltekst die eens anders bloed vergiet, diens bloed moet ook de mens vergoten worden. Veel dominees op de kansel, met de bijbel in de hand, lieten niets heel over de afschaffing van de doodstraf. De Tweede Kamer aanvaarde op 20 mei 1870 uiteindelijk het wetsvoorstel waarmee de doodstraf werd afgeschaft. De achterban van de antirevolutionairen verzamelden tienduizenden handtekeningen en deze werden aan de Eerste Kamer overhandigd. Men verzocht op bijbels-christelijke gronden de wet tot afschaffing van de doodstraf niet aan te nemen. Op 12 september 1870 heeft de Eerste Kamer het wetsvoorstel tot afschaffing van de doodstraf aangenomen met 20 tegen 18 stemmen. In het oorlogsstrafrecht en het militaire strafrecht in oorlogstijd bleef de doodstraf bestaan. Nederland was daarmee een van de eerste landen die de doodstraf afschaftte. De laatste terechtstelling, aan de galg, heeft plaatsgevonden op 1 november 1860 toen de beul van Maastricht de strop om de nek van de moordenaar Nathan legde. Aan de Hoge Raad in ’s-Gravenhage werd weer een verzoek ingediend tot het verlenen van gratie. De betrokken autoriteiten waren op 22 april 1870 eenstemmig van oordeel, dat het vroegere onbesproken gedrag van de veroordeelde, zo wel als de omstandigheden, waaronder de misdaad was gepleegd aanleiding gaven tot kwijtschelding van de doodstraf. Ook in overeenstemming met het voorstel van de Procureur Generaal in Noord-Brabant, uwe Majesteit in overweging om die straf te verwisselen in tuchthuisstraf van twintig jaar, terwijl de Procureur Generaal bij de Hoge Raad meende dat de duur van de tuchthuisstraf zou kunnen worden bepaald op vijftien jaar. Dit naar aanleiding van de niet ongunstige antecedenten van de veroordeelde als van zijn zieltoestand, waarin hij de laatste tijd voor het plegen van zijn misdaad schijnt te hebben verkeerd, welke toestand, schoon niet van waanzin getuigende, echter van enige invloed op de werking van zijn vrije wilskracht kan zijn geweest. Terwijl men tijdens het proces in ’s-Hertogenbosch de niet ongunstige antecedenten naast zich heeft neergelegd, heeft de Hoge Raad deze zaken wel meegewogen in zijn advies aan koning Willem III. Vier dagen later verleende koning Willem III aan Hendrik Josephus Johannes Mokcaarts kwijtschelding tot verlenen van de doodstraf. Daarvoor in de plaats kreeg hij twintig jaar tuchthuisstraf, blijvend het arrest overigens in zijn geheel. Het verzoek van de Procureur Generaal bij de Hoge Raad om naar vijftien jaar om te zetten, werd niet gehonoreerd. Spoedig daarna zou hij naar het huis van opsluiting en tuchtiging te Leeuwarden vertrekken.
Men doet er een paar dagen over om vanuit de gevangenis in ’s-Hertogenbosch naar de Bijzondere Strafgevangenis te Leeuwarden te vervoeren. Op 5 mei 1870 werd Henricus Mokcaarts met een boevenwagen overgebracht naar de Bijzondere Strafgevangenis van Leeuwarden nu genaamd De Blokhuispoort. Waarschijnlijk na enige dagen, op 9 mei, stond de boevenwagen met Henricus Mokcaarts erin voor de poort van de gevangenis. Henricus hoorde en zag, dat er hard aan de renovatie en uitbreiding van de gevangenis werd gewerkt.
Arnhemse boevenwagen half negentiende eeuw.
Inbrenger G. Berghuis bracht hem naar de commandant van de gevangenis en beiden ondertekenden het bewijs van overneming. De nodige gegevens van de Henricus werden in het gevangenisboek opgetekend onder nummer 4380. Alle persoonlijke spullen moest hij afstaan. Zijn hoofdhaar werd afgeschoren tot enkele millimeters en ook zijn baard moest eraan geloven. Henricus kreeg zijn grauwe Rijkskleding aangereikt en een nummer dat hij zichtbaar moest dragen. Gedurende de gehele detentie werd de gevangene niet meer met zijn naam aangesproken, maar met zijn nummer. Daardoor werd zijn identiteit geheel afgenomen. Geboeid en met een celkap over zijn hoofd werd hij door drie bewakers naar zijn detentie cel gebracht. Dat wilde zeggen dat men onderging in afzondering en tevens ook écht op water en brood. Zijn straf van twintig jaar ging in op die datum. Vermindering van voorarrest was er in die tijd niet bij. Bij de wet van 28 juni 1851 Staatsblad no. 68 werd het stelsel van eenzame opsluiting ten onzent ingevoerd, aanvankelijk voor de tijd van hoogstens een half jaar. Dit maximum was in de loop van de jaren geleidelijk verhoogd en het artikel 11 van het Wetboek van Strafrecht bepaalde: Gevangenisstraf van vijf jaar of minder wordt geheel, gevangenisstraf van langere duur gedurende de eerste vijf jaren in afzondering ondergaan. In geval de veroordeelde meerdere gevangenisstraffen achtereenvolgens moet ondergaan, worden zij te deze als één straf aangemerkt. Deze eenzame opsluiting zou bedoeld kunnen zijn als “meditatie” om eens goed over de gepleegde misdaad na te denken.
Volgens de gematigde liberale baron Wilco Julius van Welderen Rengers zouden in Leeuwarden de verdorvenste en voor zedelijke indrukken het minst vatbare elementen van onze maatschappij. Zedelijke middelen blijken voor dezulken, helaas, geheel onvoldoende. Deze man had tussen 1866 en 1877 zitting in het College van Regenten over de strafgevangenissen van Leeuwarden. Henricus liep door de gang van het cellenblok en zag links en rechts de dikke celdeuren met een klein luikje erin geplaatst. Enig geluid vanuit de cellen was niet waar te nemen. Eer hij het beseftte stonden ze voor zijn celdeur en hoorde hij de sleutels rammelen. De zware metalen celdeur ging open. Zijn boeien werden afgedaan en de celkap werd van zijn hoofd genomen. Henricus Mokcaarts keek met zijn doffe ogen een kleine ruimte in. Een ruimte dat niet groter was dan ongeveer elf vierkante meter. De vloer was van steen evenals de wanden en het gebogen plafond. Op ongeveer twee meter hoogte was een klein raampje aangebracht met een matglasplaat afgeschermd. Henricus trad zijn cel binnen en de deur ging met veel gerinkel van sleutels achter hem op slot. In een hoek van zijn cel stond een metalen emmer. Op het deksel zag hij het nummer staan, dat met het nummer van zijn cel correspondeert. Daarop kan hij zijn behoeftes doen. In deze cel zal hij 23 uur van de dag doorbrengen als verblijfplaats, slaapplaats en arbeidsruimte. Na een ogenschijnlijke slechte nacht kreeg hij door het luikje van de deur zijn ontbijt aangereikt, dat bestond uit water en een homp brood. Enige uren later hoorde hij gerammel van sleutels aan zijn celdeur. Bewakers kwamen zijn cel binnen en schreeuwden enige kreten die alle gevangenen blindelings moesten opvolgen. Hij kreeg weer een celkap over zijn hoofd en hij werd geboeid met een paar mede gevangenen naar de luchtcellen gebracht. Onderweg mocht geen woord gesproken worden. Men zou aan de hand van zijn stem horen wie hij zou kunnen zijn. Henricus hoorde een wagentje met piepende wielen aankomen die nodig gesmeerd moest worden. De persoon achter het wagentje, een gevangene met een milde straf, haalde de emmers op waarvan de inhoud in een daarvoor bestemde wagen werd geleegd. De luchtcellen waren 15 vierkante meter groot, iets groter dan zijn cel. Deze werden gevormd door spaaksgewijs geplaatste muren tegen een half cirkelvormige geplaatste muur. Deze muren hadden een hoogte van drie meter. Geen enkel zonnestraaltje zou enige kans krijgen om binnen deze muren te dringen. Het dak werd gevormd door een stevig traliewerk voorzien van kippengaas. Dit was ook het enige wat deze gevangenen van de wereld te zien kregen. Eind 1874 behoorde Henricus tot één van de 445 gevangenen in de Leeuwarder gevangenis. Tevens één van de 79 die voor moord, doodslag of poging daartoe die daar verbleven. Tot de personen die de doodstraf hadden gekregen, maar omgezet tot twintig of meer jaren gevangenisstraf, was hij dan één van de 47 personen. Na vijf jaar eenzame opsluiting, werd Henricus overgebracht naar een andere afdeling (alkovengebouw) van het gevangeniscomplex. Daar verbleven de gevangenen in complete gemeenschap. De werkzalen en verblijfzalen waren daar vrij ruim. Op de eerste verdieping van het betreffende gebouw bevonden zich ijzeren slaapkooien, ook wel alkoven genaamd. Deze waren geheel door in Andreaskruis gevormde één centimeter brede platte traliewerk afgesloten en hadden de volgende afmeting: lang: 1,98 meter, breed 1,17 meter en hoog 1,8 meter. In de kooi was aan het hoofdeinde een plank bevestigd waarop beddengoed gevouwen en al erbij lag een po. Door plaatijzer waren de kooien onderling afgescheiden. Naast de hangmat in de kooi was er een kleine ruimte om zich om te kleden. Voor de slaapkooien bevonden voor de gevangenen bestemde wasgelegenheden, bestaande uit een gootvormig bassin.
De dag voor de gevangenen in grote lijnen werd als volgt ingedeeld:
- Opstaan en wassen zonder onnodig lawaai te veroorzaken.
- Bed model opmaken.
- Niet gedragen kleding op behoorlijke wijze opbergen
In de Leeuwarder gevangenis verrichtte Henricus Mokcaarts enige arbeid als reiniger. Zoals hierboven beschreven hield dat in, het schoonhouden van de gebouwen. Zou dat met zijn militaire discipline te maken kunnen hebben gehad? De Franse kunsthistoricus Henry Havard, die in 1877 tijdens zijn trektocht door Nederland deze gevangenis bezocht, was vol bewondering over de netheid. Op de trappen en in de gangen is alles even helder. Te vergeefsch zou men naar een smetje of stofje zoeken, ter naauwernood een bevlekten tighel of eene beslagen vensterruit aantreffen. Alles is met zooveel zorg gereinigd, geborsteld, geschrobt en geboend, dat menigeen zou wenschen zijn eigen huis zoo zindelijk te zien. Door het goede gedrag van Henricus Mokcaarts werd door de directeur van de gevangenis aan de Hoge Raad in ’s-Gravenhage een verzoek ingediend om hem in 1879 negen maanden en in 1882 drie maanden strafvermindering te verlenen. De strafverminderingen werden eerst door diverse instanties beoordeelt eer Willem III de gevraagde strafvermindering bekrachtigde. De eerste strafvermindering werd op 6 juni 1879 met zes maanden en de tweede strafvermindering op 21 maart 1882 nog eens met drie maanden bekrachtigd. Tijdens zijn in Leeuwarden doorgebrachte jaren was Henricus Mokcaarts kaal geworden, maar had hij wel een gezonde kleur op zijn gezicht gekregen. Voordat de zware poorten van de Bijzondere Strafgevangenis te Leeuwarden (Blokhuispoort) voor hem open gingen, werd er nog eens een foto van hem genomen. Deze foto met daarbij enige gegevens kwamen in het boek Geheime Register van ontslagenen gevangenen in 1889. Henricus Josephus Johannes Mokcaarts verliet de gevangenis van Leeuwarden op 12 augustus 1889 en kreeg zijn identiteit weer terug.
Na ontvangst van zijn uitgaanskas vertrok hij vanuit de gevangenis Blokhuispoort in Leeuwarden naar Assen. Daar verbleef hij aan de Singelstraat 8 nu Singelpassage en had zeer waarschijnlijk in die stad geen werk kunnen vinden. Zo nu en dan had hij contact met zijn buren zoals Jan Beekman woonachtig op nummer 4 en reiziger in tabak en de weduwe Wigmans die er naast woonde. Enige maanden later vertrok hij op 3 maart 1890 vanuit Assen naar Amsterdam en nam, volgens het bevolkingsregister, zijn intrek in een logement. Lang was hij daar ook niet gebleven, mogelijk omdat hij in Amsterdam ook geen werk had kunnen vinden. Dan was hij gaan zwerven.
Op een zekere dag in juni kwam hij in Friesland aan. Daar liep hij ene Einte Hermanus Vos tegen het lijf. Samen gingen ze lopend naar Heerenveen, waar op 26 juni een veemarkt zal worden gehouden. Dat betekende, dat heel veel mensen van overal vandaan kwamen. Mensen met geld, zodat ze daar met bedelen wat geld bij elkaar konden schrapen. Ze waren niet alleen met die gedachten. Vele landlopers/bedelaars hadden dezelfde gedachten en waren ook op weg richting Heerenveen. Daar was het bestuur van Heerenveen niet van gecharmeerd en liet zoveel mogelijk bedelaars oppakken. Onder hen ook Henricus Mokcaarts en zijn maatje de 63-jarige Eintje Hermanus Vos, die op 21 of 22 juni werden opgepakt. Beiden werden op 24 juni van bedelarij in verenigd verband ten laste gelegd en verwezen naar de terechtzitting dat dezelfde dag nog plaats zal vinden.
Aangezien het vonnis van de arrondissementsrechtbank van Heerenveen, rolnummer 6001, op onverklaarbare redenen in het provinciale archief Treasor te Leeuwarden niet was te vinden, ben ik er dan deels vanuit gegaan aan de gegevens die in rolnummer 6002 stonden vermeld, dat vergelijkbaar was met de veroordeling van onze vriend Henricus Mokcaarts. Bij hem zou kunnen hebben gestaan: …is opgepakt te Heerenveen op 21 juni als bedelarij in verenigd verband. Laatst woonachtig in Amsterdam thans zonder beroep en vaste woonplaats. Het vonnis luidde, dat ook uit andere stukken wel bekend was, 12 dagen hechtenis en 3 jaar “opzending”, dat Veenhuizen zou betekenen. Henricus Mokcaarts en Einte Hermanus Vos gingen Veenhuizen nog vaker van binnen zien. Bedelen en landloperij waren volgens het wetboek van strafrecht geen misdrijven, maar overtredingen. Daarom werd een werkloze vagebond gezien als een ziekte, iemand die moest worden genezen in zijn luiheid. De verpleegden in een rijswerkinstelling moest leiden tot een straffe arbeidsdiscipline. De verpleegden werden in Veenhuizen onder een gemeenschapsregime geplaatst. Dat wilde zeggen, dat ze gezamenlijk werkten, sliepen en recreëerden een groot verschil met de huizen van bewaring en strafgevangenissen. Er bestond dan een relatief grote bewegingsvrijheid en de ontsnappingskansen waren navenant. Toch was de opzending naar Veenhuizen geen pretje. Voor een tamelijk lichte overtreding werd een dakloze of thuisloze namelijk veroordeeld tot een langdurige vrijheidsberoving, variërend van drie maanden tot drie jaar. Een zwerver kon ná 1886 alleen door een rechterlijk vonnis werden opgezonden zoals dat heette. Sommige rechtbanken schenen al te royaal van deze mogelijkheid gebruik te hebben gemaakt. Rond 1900 scoorden de rechtbanken van ’s-Hertogenbosch, ’s-Gravenhage en Utrecht het hoogst.
Bijna twee weken later werden de veroordeelden door een speciale “geleider” per trekschuit vanaf Heerenveen naar de veertig kilometer verder gelegen Rijkswerkinrichting Veenhuizen vervoerd. Binnen in de roef was het vochtig en koud. Al vele dagen viel de regen gestaag neer op de Friese en Drentse bodem en de temperatuur kwam met veel moeite boven de vijftien graden. Het water in de vaarten stond hoog en het paard liep in een rustig tempo verder, terwijl de regen zijn lijf bleef geselen. Niet alleen Nederland ging gebukt onder stortregens en koude, maar bijna geheel Europa. Plots draaide de schuit naar links en ging de vaart op die de veroordeelden naar het gesticht voerde. Vlak voor de ingang van het Tweede Gesticht werd de trekschuit aan de kade vastgelegd. Terwijl de striemende regen nu ook de ruggen van de veroordeelden geselden liepen dezen zo vlug mogelijk naar de ingang van het gesticht. Bij aankomst was er eerst een intake dat bestond uit het noteren van lichaamskenmerken, het aanleggen van een signalementkaart en vervolgens het geven van een nummer. Na de intake werden ze eerst goed in bad gestopt om te ontsmetten van allerlei ongedierte. Voor de verpleegden een welkom geschenk nu ze hun koude lijf konden opwarmen. Daarna werden ze voorzien van gestichtskleding, die voor allen gelijk was. De verpleegden kregen een genummerd uniform uitgereikt, bestaande uit een pet, twee bruine buizen met een groene kraag, twee bruine broeken, twee katoenen of halflinnen onderbroeken, twee katoenen halsdoeken, twee katoenen zakdoeken, drie paar wollen kousen, een paar klompen en een paar draagbroekbanden of een gordel van linnen singel. Met het oog op het gure klimaat van Veenhuizen waren dan de laatste jaren eerst de buizen gevoerd. Later waren de buizen en borstrokken langer gemaakt, dan ze voorheen waren. Daags na aankomst werden de verpleegden door de geneesheer van het gesticht onderzocht en bij een van de arbeidsdiensten ingedeeld. Jongeren en sterken kwamen vooral terecht in de landbouw of in een van de werkplaatsen. Ouderen werden geplaatst in de huishoudelijke diensten; zij kregen veelal een vertrouwensfunctie en speelden een grote rol in de sociale controle en het handhaven van tucht en orde. Op 12 juli 1890 werd Henricus Mokcaarts opgenomen in barak Veenhuizen II. Daar kreeg hij het nummer 2211 uitgereikt. Onwennig en gelaten liep hij al deze trajecten af. Hij was dan bijna 57 jaar oud. Te jong om geplaatst te worden bij de huishoudelijke diensten en te oud om in de landbouw terecht te komen. Naar alle waarschijnlijkheid had hij op de timmerwerkplaats van de Rijkswerkinrichting zijn werkzaamheden uitgeoefend. Na een viertal maanden was hij dan op 20 november eindelijk uit de bevolkingsregister van Amsterdam geschreven, terwijl hij al zeker vijf maanden niet meer in Amsterdam woonachtig was.
Precies drie jaar later werd Henricus op 12 juli 1893 op vrije voeten gesteld. Van aftrek van voorarrest had men toen nog steeds niet van gehoord. Lang zal hij niet van zijn vrijheid hebben kunnen genieten. Eind juli kwam Henricus Mokcaarts in ’s-Gravenhage aan. Zonder middelen van bestaan zwierf hij door deze plaats. Op 1, 2 en 3 augustus zijn opeenvolgend door de veldwachters Caenen, Frederik Henry Cornelis Christoffel van Bunge later een populaire commissaris van politie in ’s-Hertogenbosch en Willem Karel Verbaarsschott aan Henricus Mokcaarts een nachtverblijf aan het Commissariaat van politie van ’s-Gravenhage verleent. Mogelijk was deze gevestigd aan de Dagelijkse Groenmarkt eerste afdeling of Nieuwe Haven tweede afdeling. Beide commissariaten van politie bevonden zich in of nabij het centrum. Die dagen was het voor de tijd van het jaar erg koud waarbij de temperatuur overdag met heel veel moeite net boven de 15 graden uit kwam. Daarbij viel er regelmatig regen. Bij deze visitaties was bij Henricus geen geld gevonden, dat te lezen was in het proces-verbaal dat toen was opgemaakt. Na een warme periode waren juist deze dagen moeilijk voor de bedelaars en landlopers om zich warm te houden. Op 8 augustus werd de beklaagde Mokcaarts naar de rechtszitting verwezen. Overwegende, dat daardoor het volledige bewijs was geleverd, dat de beklaagde Henricus Mokcaarts zich heeft schuldig gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten en deze moesten worden gekwalificeerd als landloperij. Volgens de opgave van de verdachte bleek dat hij te kunnen hebben gewerkt als timmerman. Mogelijk dat hij deze de voorgaande jaren in Veenhuizen dat beroep heeft kunnen leren. Het arrondissementsrechtbank van ’s-Gravenhage veroordeelde hem voor de ten laste gelegde feiten op 11 augustus tot hechtenis van één dag en bovendien tot plaatsing in een Rijkswerkinrichting voor de tijd van drie jaar.
Weer ging hij naar Veenhuizen. De trein bracht hem en enkele andere lotgenoten, onder strenge bewaking, naar Assen. Na vele uren in de derde klas rijtuig van de trein te hebben gezeten, naderde de trein het station Assen. Toen kreeg Henricus het station van Assen na ruim drie jaar weer in het vizier. Het was een zogenaamde SS 3e klas type. Opvallend was de hoge middenrisaliet. Aan de weerszijden hiervan een korte vleugel, overgaand in een iets terugstaande eindvleugel. De veroordeelden werden, met degene die al eerder waren aangekomen, in rijen van twee opgesteld. In een marstempo gingen ze de Stationsstraat in. Gelukkig voor de veroordeelden waren er nagenoeg geen huizen in deze straat te vinden. Lopen over de schots en scheef gelegde Belgische keien was een minder prettige ervaring. Men vervolgde de weg via Kloosterstraat, Brink en Markt, waar ze alsmaar werden nagestaard door het aanwezige volk, kwamen ze bij de Vaart aan. Daar lag ligt het schip van de Drentsche Stoombootmaatschappij aan de kade dat de veroordeelden verder naar Veenhuizen zal vervoeren. Tegen de avond legde het schip vast aan de kade bij Veenhuizen. Doodvermoeid van de reis stapten Henricus en zijn lotgenoten van het schip om verder naar het betreffende gesticht te marcheren. Henricus werd, na de nodige bekende formaliteiten, daar op 14 augustus in barak Veenhuizen I onder nummer 2577 opgenomen. Alles was hetzelfde als in barak Veenhuizen II. Ook hier bevonden hangmatten boven de eettafels waar men aan at. Ook hier werden er ongeveer tachtig mensen onder gebracht waar men sliep, werkte en at. Enige privacy was ook hier in het geheel niet aanwezig. Voor ontspanning was een bibliotheek voorhanden. Al het andere vertier zoals de krant lezen, knutselen en spelen van schaak of kaarten was ten strengste verboden. Het zou voor de verpleegden niet bevorderlijk zijn voor hun genezing. Ook in gesticht I heerste verveling zoals in gesticht II het geval was. Weer werd hij geconfronteerd met hetzelfde eetpatroon. De verpleegden kregen zondag, dinsdag en donderdag aardappelen met groeten te eten. Maandag zal er groene erwtensoep werden voorgeschoteld. Gortsoep stond woensdag en zaterdag op het menu terwijl men vrijdag stijve gort met stroop op hun borden konden opscheppen. Als men het eten al dan niet smakelijk naar binnen had gewerkt, kwam er altijd een of andere spreuk op de bodem van het bord tevoorschijn, zoals: eet met smaak, zout is beter dan goud of gedenk den armen. Of men in Veenhuizen zich rijk moest voelen met deze dis voor je neus was toch twijfelachtig. In ieder geval had men eten en onderdak dat door de gemeenschap werd betaald. Enige maanden voordat hij zou zal worden vrijgelaten werd hij op 23 mei 1896 overgeplaatst naar barak Veenhuizen II. Daar werd van hem een nieuwe signalementkaart gemaakt. Zoals bleek uit onderzoekingen stonden er op deze signalementkaart enige foutieve vermeldingen. Voor zover bekend was hij geen weduwnaar, maar een gescheiden man. Ook heeft hij tussen 1858 en 1868 geen dienst gedaan bij de infanterie in Eindhoven. Als laatste woonplaats werd Amsterdam vermeld, waar hij sinds 20 november 1890 was uitgeschreven. In het Drents Archief bevonden meer dan 5.000 signalementkaarten van personen die in Rijksinrichting Veenhuizen hebben gezeten. Deze minutieuze registratie van de verpleegden begon in het voorjaar van 1896 en eindigde in 1901. Naast persoonlijke gegevens van de verpleegde, dat overigens niet altijd naar waarheid was opgetekend, en de reden en plaats van veroordeling, bevatte deze kaart meer gegevens. Er werden vingerafdrukken genomen, beschrijvingen van speciale kenmerken en metingen van lichaamslengte en ledematen. Tevens werden foto’s genomen de face en en profil. De antropocentrische identificatie methode was in 1879 ontwikkeld door de Fransman Bertillon. Deze methode van Bertollon bestond uit een classificatie van elf metingen. Beginnend met de lichaamslengte, de breedte van het hoofd, de lente van de onderarm, de afstand tussen jukbeenderen, de lengte van de linkervoet en middelvinger en ten slotte het rechteroor. Vooral aan het oor werd een bijzondere waarde toegekend als middel tot identificatie. Kort na deze fotosessie, werd Henricus Mokcaarts op 16 augustus 1896 uit Veenhuizen ontslagen. Weer trok hij richting ’s-Gravenhage waar hij eind augustus of begin september zal zijn aangekomen. Na slechte nachtrust onder een van de bruggen van ’s-Gravenhage begaf Henricus zich in de vroege ochtend van zaterdag 5 september richting Dagelijkse Groenmarkt. Het regenen was gelukkig opgehouden, maar in de vroege ochtend was het nog vrij fris. De wind was ietwat aangesterkt en speelde wat met zijn beetje haar. Hij liep het Buitenhof op en passeerde het kantoor van de Hollandsche Spoorweg, dat met tegeltableau aan de gevel was aangegeven. Meteen stond Henricus in de Dagelijkse Groenmarkt waar allerlei mensen in diverse pluimage rondliepen. Om die dag wat aan eten te komen vroeg hij aan de passanten een aalmoes. Op hetzelfde tijdstip liep gemeenteveldwachter Johannes Meerlo daar ook rond. Beiden passeerden elkaar op enkele centimeters. Nadat de gemeenteveldwachter het Buitenhof had bereikt keerde deze terug waar hij vandaan was gekomen en liep hij weer richting de Grote Kerk ook wel Sint-Jacobskerk geheten. Dan zag hij in zijn linker ooghoek dat Henricus bij enkele passanten een aalmoes vroeg. Met grote stappen liep Johannes Meerlo naar Henricus Mokcaarts toe en greep hem bij zijn kraag. Terwijl hij de kraag vastgreep sloeg juist de grote klok, genaamd Jhesus uit 1541, vanuit de zeskantige Haagse Toren negen slagen. De arrondissementsrechtbank van ’s-Gravenhage veroordeelde hem voor de ten laste gelegde feiten op 11 augustus weer tot één dag hechtenis en bovendien tot plaatsing in een Rijkswerkinrichting nu voor de tijd van twee jaar en zes maanden. Weer ging er een lange treinreis richting Assen. Weer lopende over de slecht gelegde Belgische stenen in de Assense Stationsstraat, waar nu meer huizen stonden en de mensen daar nu ook al gapend keken naar de zoveelste voorbijtrekkende stoet verpleegden richting de Vaart. Op 19 september van dat jaar werd hij voor de derde keer in Veenhuizen opgenomen, nu onder nummer 2496. In ieder geval had Henricus Mokcaarts weer voor een aantal jaren onderdak en eten. Nadat Henricus Mokcaarts op 18 maart 1899 uit Veenhuizen was ontslagen, was er daarna een aantal jaren niets over hem bekend. Had hij ergens werk gevonden, of liet hij zich niet meer zo eenvoudig oppakken? In mei 1902 was hij in Utrecht aan het rondzwerven. Op dinsdag 20 mei schreef de Utrechtse veldwachter Albertus Cornelis Gottlieb een proces-verbaal uit aan Henricus Mokcaarts voor landloperij en dat hij geen geld bij zich had. Dat gebeurde juist, nadat de zon achter de wolken die dag even te voorschijn kwam. Voor de vijfde keer in zijn leven werd hij op 68-jarige leeftijd voor de rechter geleid. Om onbekende redenen bleef hij lang in voorarrest. Het vonnis van 9 juni 1902 door de arrondissementsrechtbank van Utrecht opgelegd luidde: drie dagen hechtenis en drie jaar opzending. Weer was het Veenhuizen waar hij naar toe werd getransporteerd. Met de middagtrein kwam hij met andere personen op het station van Assen aan. Weer in rijen van twee liepen ze door Assen naar de Vaart waar het schip van de Drentsche Stoombootmaatschappij weer op hem lag ligt te wachten. In Veenhuizen te zijn aangekomen was hij op 16 juni opgenomen en kreeg hij nu het nummer 6338. Aan de hand van de gegevens bij de inschrijving zou Henricus Mokcaarts weduwnaar zijn. Haatgevoelens tegenover zijn tweede vrouw Maria Jacoba van Sluijters moesten toch wel groot zijn geweest. En nog steeds vroeg de schrijver zich af wat de oorzaak zou zijn geweest. Henricus zag dat het in Veenhuizen ietwat verandert was. De hangmatten boven de eettafels waren verdwenen. Daarvoor in de plaats waren ijzeren slaapkooien gekomen, zoals ze ook in de Bijzondere Strafgevangenis te Leeuwarden (Blokhuispoort) aanwezig waren. Het ging er in Veenhuizen toch niet altijd gemoedelijk aan toe. Dat constateerde men op 25 november 1902. Bij een klein geschil tussen de verpleegde Visser en onderbaasverpleegde, de 48 jarige Johan Godfried Josephus Hief, trok de eerste persoon een mes en stak daarmee in diens hals. Een slagader werd daarbij doorgesneden en hij overleed daardoor. Deze daad gebeurde bij de ingang van het Tweede Gesticht voor de deur van het bureau van de directeur. Mogelijk door dit toeval was de Minister van Justitie, de in Baardwijk geboren Johannes Alouisius Loeff, in Veenhuizen op bezoek geweest. Aan de procureur-generaal zond hij op 6 december van hetzelfde jaar een volgende circulaire. Bij een onlangs door mij aan de Rijks-werkinrichtingen te Veenhuizen gebracht bezoek heb ik aldaar aangetroffen vooreerst ver-scheidene verpleegden, die ten gevolge van hoogen ouderdom, groote lichaamszwakte, gekrenkte of verminderde geestvermogen, ernstige chronische kwalen of gebreken, gedurende hun geheele straftijd in het hospitaal moesten worden verzorgt en tot geenerlei werk, welk dan ook, in staat waren, en voorts tal van verpleegden, die tengevolge van algemeene physieke gebrekkigheid, gebrekkige of ziekelijke psychische gesteldheid, bepaalde kwalen in meer of minder ernstige mate hulpbehoevend waren en met eene of andere handen-bezigheid onledig moesten worden gehouden. Het zal u met mij niet twijfelachtig voorkomen dat de straf van opzending naar eene rijkswerkinrichting niet tegen dergelijke personen kan zijn bedreigd, dat de Rijkswerkinrichtingen niet tot opname van dergelijke personen zijn bestemd en dat het verblijf aldaar op dergelijke personen niet de beoogde uitwerking kan hebben. Het is daarom dat ik uwe tusschenkomst inroep om aan de betrokken ambtenaren van het Openbaar Ministerie mijne bovenvermelde bevinding mede te deelen en naar aanleiding daarvan de uitnoodiging te richten, door gezet onderzoek vooraf en nauwkeurige voorlichting der betrokken rechterlijke autoriteiten ter terechtzitting, zooveel in hun vermogen ligt, de opzending van dergelijke individuen is verhoeden. Toepassing van een strenge interpretatie van het begrip “tot werken in staat” en van de voorschriften… Aangezien Henricus Josephus Johannes Mokcaarts toen ook al de 70-jarige leeftijd naderde was de vraag ook rechtvaardig of hij bij deze groep mensen behoorde. Volgens de stukken uit Veenhuizen was zijn gedrag in het “gesticht” altijd goed geweest. Dat zou er op kunnen duiden dat hij toch in staat was om de nodige werkzaamheden uit te voeren. Mogelijk als leider van een groep verpleegden. Op 16 juni 1905 mocht hij Veenhuizen verlaten en werd hij naar Zwolle overgebracht. Hij had de poorten van Veenhuizen nu voor zichzelf definitief gesloten.
IV JOHANNIS (JAN) MOKCAARTS (MOKKARDS, MOKKAARTS, MOKKART), afkomstig van Haarlem; overleden Haarlem 23 september 1807**; huwde (1) Haarlem 20 mei 1770* MARIA STRIJBOS, afkomstig van Haarlem, begraving aangegeven Haarlem 5 mei 1789**
Uit deze relatie:
1 Hendrik Josephus Mokcaarts, gedoopt RK Haarlem 19 maart 1771 (zie V-a)
2 Maria Mokkart, gedoopt RK Haarlem (De Heemskinderen) 1 april 1773*; overleden ’s-Gravenhage 3 juni 1822 om 18:30 uur*; huwde Arnoldus van Rijn, gedoopt ’s- Gravenhage 31 augustus 1779 (zoon van Arnoldus van Rijn en Adriana van Eden)
3 Anna Mokkart, gedoopt RK Haarlem (De Heemskinderen) 9 september 1775*
4 Johanna Mokkart, gedoopt RK Haarlem (De Heemskinderen) 30 september 1777*
5 Anna Mokkaert, gedoopt RK Haarlem (De Heemskinderen) ?? maart 1780*
6 Helena Mokkaert, gedoopt RK Haarlem (De Heemskinderen) 17 februari 1784*
7 Joanna Mokkart (Mokkaart, Mockaars), gedoopt RK Haarlem (De Heems- kinderen) 3 september 1785*; dienstmaagd; overleden ’s-Gravenhage 13 oktober 1861 om 6:00 uur*; huwde ’s-Gravenhage 18 september 1816* Bartholomeus Carel Biggendorp, geboren ’s-Gravenhage 28 april 1793** (zoon van Bartholomeus Biggendorp en Alida van Attenhoven), geweermaker en behanger en winkelier, overleden ’s-Gravenhage 18 mei 1823 om 15:00 uur*
huwde (2) Haarlem 11 november 1792* CATHARINA (KAATJE) HOUTAPPEL, geboren Haarlem ongeveer 1766, overleden Haarlem 27 maart 1813 om 7:00 uur*
8 Joannes Mokkaarts, gedoopt Haarlem (De Heemskinderen) 4 juni 1795*; koopman; ongehuwd; overleden Haarlem 31 oktober 1859 om 22:00 uur*
9 Antonie Hendrikus Mokkards, gedoopt RK Haarlem (De Heemskinderen) 16 april 1798*; timmerman; overleden Haarlem 22 februari 1862 om 15:00 uur*; huwde Haarlem 31 december 1823 Pieternelletje Hoogendorp, gedoopt RK Haarlem (Begijn hof) 25 september 1794* (dochter van Pieter Hoogendorp en Antje van Slobbe), naaister, overleden Haarlem 8 mei 1879 om 17:00 uur*
10 Catharina Elizabeth Mokcaarts (Mockart, Mockard), gedoopt RK Haarlem (De Heemskinderen) 19 april 1805*; naaister en winkelierster; overleden Haarlem 12 december 1872 om 14:00 uur*; huwde (1) Haarlem 28 april 1830; Johannes Boot, gedoopt RK Amersfoort 1 oktober 1804* (zoon van Cornelis Boot en Alida Brink- man), kleermaker, overleden Haarlem 5 februari 1834 om 1:00 uur*
huwde (2) Haarlem 27 mei 1835 Cornelis van Roode (Rooden), gedoopt RK Haarlem (Sint Bavo) 9 april 1806* (zoon van Maarten van Roode en Neeltje Schreur), scheepsmaker en scheepstimmerman, overleden Haarlem 31 augustus 1899 om 17:30 uur*
Uit deze relatie:
a Geertruida Elizabeth van Roode, geboren Haarlem 1 maart 1836 om 13:00 uur*; overleden Haarlem 7 april 1840 om 11:30 uur*
b Catharina Wilhelmina van Roode, geboren Haarlem ongeveer 1837; winke-lierster; overleden Haarlem 17 april 1921 om 5:00 uur*; huwde Haarlem 3 oktober 1877* Jacobus Thuis geboren Nieuwer-Amstel ongeveer 1841 (zoon van Hendrik Thuis en Neeltje Verbraak), winkelbediende, overleden Haarlem 16 juni 1908 om 1:00 uur*
c Anthonie Martinus van Roode, geboren ongeveer 1840; overleden Haarlem 25 augustus 1841 om 6:00 uur*
d Johanna Catharina van Roode, geboren Haarlem ongeveer 1842; overleden Haarlem 24 oktober 1876 om 6:00 uur*; huwde Haarlem 14 december 1870* Jacobus Thuis, geboren Nieuwer-Amstel ongeveer 1841 (zoon van Hendrik Thuis en Neeltje Verbraak), winkelbediende, overleden Haarlem 16 juni 1908 om 1:00 uur*
e Wilhelmus Hendrikus van Roode, geboren Haarlem 18 december 1843; overleden Haarlem 30 maart 1844 om 11:30 uur*
f Cornelia Bartha van Roode, geboren Haarlem ongeveer 1844; overleden Haarlem 24 december 1850 om 6:00 uur*
g Sebastiaan Johannes van Roode, geboren Haarlem ongeveer 1847; schoen-maker; huwde (1) Amsterdam 28 april 1875 Carolina Frederika Jelders, geboren Amsterdam ongeveer 1837 (dochter van Gerrit Jelders en Henrica Euphemia Roeling), naaister; huwde (2) Amsterdam 23 mei 1894 Johanna Paulina Krick, geboren Amsterdam ongeveer 1857 (dochter van Joseph Johan Ludwig Krick en Catharina Maria Haarman)
** Bron: Huwelijksbijlagen, ’s Gravenhage 1816, nummer 140
V HENDRIK JOSEPHUS MOKCAARTS (MOKKART), gedoopt RK Haarlem (De Heems-kinderen) 19 maart 1771* (getuigen: Pieter Strijbos en Alida van den Bosch); kapper; over-leden Haarlem 14 januari 1840 om 16:00 uur*; huwde FEMMETJE OOSTHUIZEN, geboren Zwolle ?? december 1767 (dochter van Jacob Oosthuizen en Janina Grooten), overleden Haarlem 16 april 1854 om 21:00 uur*
Uit deze relatie:
1 Johannes Jacobus Mokcaarts, geboren Haarlem 27 juli 1800 (zie VI)
2 Johanna Catharina Mokcaarts, geboren Haarlem 10 maart 1803**; overleden Haarlem 28 november 1841 om 7:00 uur*; huwde Haarlem 19 april 1839* Pieter Jacobus Daams, gedoopt Schiedam 30 juni 1782 (zoon van Johannes Daams en Alida van Tol en weduwnaar van Maria van Donselaar), horlogemaker, overleden Haarlem 28 oktober 1840 om 10:00 uur*
VI JOHANNES JACOBUS MOKCAARTS, geboren Haarlem 27 juli 1800* en gedoopt NG Haarlem 30 juli 1800*; kapper en tapper; overleden Haarlem 7 mei 1838 om 18:00 uur*; huwde Haarlem 30 januari 1833* ADRIANA VERNOUT, geboren Haarlem 12 maart 1797* en gedoopt NG Haarlem 19 maart 1797* (dochter van Arend Vernout en Steventje van Dam en weduwe van Ernst Adolf Ferdinand Wenzel en Michael Hendrik Lem), tapster, overleden Haarlem 13 mei 1885 om 11:00 uur*
Uit deze relatie:
1 Henricus Josephus Johannes Mokcaarts, geboren Haarlem 25 juli 1833 (zie VII)
VII HENRICUS JOSEPHUS JOHANNES MOKCAARTS, geboren Haarlem 25 juli 1833 om 10:00 uur*; tabakswinkelier en militair en marechaussee; overleden Amsterdam 15 februari 1914 om 7:30 uur*; huwde (1) Haarlem 26 oktober 1853* PETRONELLA WILHELMINA BLANSERT, geboren Haarlem 27 juli 1835 om 22:00 uur* (dochter van Hendrik Blansert en Magdalena Maria Hols), overleden Haarlem 5 oktober 1854 om 11:00 uur*
Uit deze relatie:
1 Femmina Johanna Mokcaarts, geboren Haarlem 26 juli 1854 om 15:00 uur*; overleden Haarlem 16 november 1855 om 19:00 uur*
Huwde (2) Haarlem 9 juli 1856* MARIA JACOBA VAN SLUIJTERS, geboren Haarlem 29 oktober 1831 om 20:00 uur* (dochter van Cornelis van Sluijters en Maria Sabelis), winkelierster en dienstbode, overleden Haarlem 11 september 1912 om 20:00 uur*; huwelijk ontbonden Haarlem 10 juni 1862
Brabants Historisch Informatie Centrum (’s-Hertogenbosch) - Gevangenissen ’s Bosch, toegangsnr. 266, fiche 1 en inv.nr. 273, fiche 2 -
Geheime Register van Ontslagen gevangenen, 8e jaargang, ’s-Gravenhage 1889, nr. 963 met foto op fiche
- Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 1838-1930, toegangsnr. 22, inv.nr. 96, nr. 3432
- Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 1838-1930, toegangsnr. 22, inv.nr. 99, rolnummer 77
- Kantongerecht Helmond (1839-1930), toegangsnr. 34, inv.nr. 25, rolnummer 18
- Kantongerecht Helmond (1839-1930), toegangsnr. 34, inv.nr. 25, rolnummer 44
- Kantongerecht Helmond (1839-1930), toegangsnr. 34, inv.nr. 25, rolnummer 46
- Kantongerecht Helmond (1839-1930), toegangsnr. 34, inv.nr. 25, rolnummer 86
- Kantongerecht Helmond (1839-1930), toegangsnr. 34, inv.nr. 25, rolnummer 110
- Kantongerecht Helmond (1839-1930), toegangsnr. 34, inv.nr. 25, rolnummer 115
- Kantongerecht Helmond (1839-1930), toegangsnr. 34, inv.nr. 25, rolnummer 126/127
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 22, rolnummer 98
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 22, rolnummer 110
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 22, rolnummer 111
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 22, rolnummer 114
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 22, rolnummer 115
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 22, rolnummer 116
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 22, rolnummer 134
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 22, rolnummer 139
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 23, rolnummer 141
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 23, rolnummer 151
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 23, rolnummer 171
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 23, rolnummer 172
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 23, rolnummer 173
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 23, rolnummer 178
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 23, rolnummer 181
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 23, rolnummer 182
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 24, rolnummer 12
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 24, rolnummer 36
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 24, rolnummer 48
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 24, rolnummer 49
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 24, rolnummer 53
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 24, rolnummer 54
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 24, rolnummer 65
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 24, rolnummer 69
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 25, rolnummer 89
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 25, rolnummer 98
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 25, rolnummer 105
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 25, rolnummer 117
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 25, rolnummer 129
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 25, rolnummer 140
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 25, rolnummer 141
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 25, rolnummer 142
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 25, rolnummer 149
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 26, rolnummer 151
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 26, rolnummer 154
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 26, rolnummer 170
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 26, rolnummer 186
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 26, rolnummer 187
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 26, rolnummer 189
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 26, rolnummer 190
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 26, rolnummer 191
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 26, rolnummer 192
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 26, rolnummer 193
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 26, rolnummer 194
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 26, rolnummer 195
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 26, rolnummer 206
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 26, rolnummer 210
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 26, rolnummer 211
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 26, rolnummer 214
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 27, rolnummer 1
-Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 27, rolnummer 5
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 27, rolnummer 6
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 27, rolnummer 19
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 27, rolnummer 20
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 27, rolnummer 21
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 27, rolnummer 22
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 27, rolnummer 23
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 27, rolnummer 28
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 27, rolnummer 29
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 27, rolnummer 43
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 27, rolnummer 44
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 27, rolnummer 45
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 27, rolnummer 46
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 27, rolnummer 51
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 27, rolnummer 64
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 27, rolnummer 65
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 27, rolnummer 68
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 27, rolnummer 69
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 27, rolnummer 70
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 27, rolnummer 71
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 27, rolnummer 72
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 27, rolnummer 73
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 27, rolnummer 74
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 27, rolnummer 75
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 27, rolnummer 79
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 28, rolnummer 90
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 28, rolnummer 91
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 28, rolnummer 97
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 28, rolnummer 99
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 28, rolnummer 100
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 28, rolnummer 103
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 28, procesverbaal woensdag 5 juli 1865
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 28, rolnummer 118
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 28, rolnummer 124
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 28, rolnummer 125
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 28, rolnummer 129
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 28, rolnummer 130
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 28, rolnummer 132
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 28, rolnummer 133
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 28, rolnummer 134
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 28, rolnummer 142
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 28, rolnummer 143
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 28, rolnummer 146
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 28, rolnummer 147
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 28, rolnummer 149
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 28, rolnummer 150
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 29, rolnummer 153
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 29, rolnummer 156
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 29, rolnummer 160
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 29, rolnummer 164
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 29, rolnummer 165
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 29, rolnummer 169
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 29, rolnummer 174
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 29, rolnummer 187
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 29, rolnummer 189
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 29, rolnummer 196
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 29, rolnummer 220
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 29, rolnummer 227
- Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 29, rolnummer 231
-Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 30, rolnummer 23 proces verbaal
-Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 30, rolnummer 24 proces verbaal
-Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 30, rolnummer 26 proces verbaal
-Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 30, rolnummer 27 proces verbaal
-Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 30, rolnummer 30 proces verbaal
-Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 30, rolnummer 31 proces verbaal
-Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 30, rolnummer 33 proces verbaal
-Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 30, rolnummer 39 proces verbaal
-Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 30, rolnummer 41 proces
-verbaalKantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 30, rolnummer 56 proces verbaal
-Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 30, rolnummer 58 proces verbaal
-Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 30, rolnummer 68 proces verbaal
-Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 30, rolnummer 69 proces verbaal
-Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 30, rolnummer 74 proces verbaal
-Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 30, rolnummer 75 proces verbaal
-Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 30, rolnummer 80 proces verbaal
-Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 30, rolnummer 81 proces verbaal
-Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 30, rolnummer 82 proces verbaal
-Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 30, rolnummer 83 proces verbaal
-Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 30, rolnummer 84 proces verbaal
-Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 30, rolnummer 85 proces verbaal
-Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 30, rolnummer 87 proces verbaal
-Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 30, rolnummer 89 proces verbaal
-Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 30, rolnummer 94 proces verbaal
Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 30, rolnummer 95 proces verbaal
-Kantongerecht Waalwijk (1838-1933), toegangsnr. 43, inv.nr. 30, rolnummer 99 proces verbaal
Brabants Historisch Informatie Centrum (’s-Hertogenbosch) (voormalig Gemeentearchief Boxtel)
- Oude Pleisterplaatsen en herbergen in Boxtel Drents Archief (Assen)
- Bevolkingsregister Assen 1890-1900, deel 7, blad 176.
- Burgerlijke Stand Veenhuizen (Norg): overlijden
- Veenhuizen/Ommerschans, inv.nr. 324, fiche 220 (Veenhuizen II, nr. 2211)
- Veenhuizen/Ommerschans, inv.nr. 327, fiche 259 (Veenhuizen I, nr. 2577)
- Veenhuizen/Ommerschans, inv.nr. 494, fiche 1075 (Veenhuizen I, nr. 2577)
- Internet: signalementkaart Veenhuizen/Ommerschans met foto’s (Veenhuizen II, nr. 2577)
- Veenhuizen/Ommerschans, inv.nr. 494, fiche 1074 (Veenhuizen II, nr. 2496)
- Veenhuizen/Ommerschans, toegangsnr. 0137.01, inv.nr 510, nr. 6338 Gemeentearchief Gemert-Bakel - Bevolkingsregisters Gemeentearchief ‘s-Gravenhage
- Burgerlijke Stand ’s-Gravenhage, huwelijksbijlagen 1816, nummer 140 Nationaal Archief (’s-Gravenhage), - Inventaris van het archief van het Kabinet des Konings, (1814) 1841-1897, toegangsnr. 2.02.04, inv.nr. 1840 nr. 16 (26 april 1870),
- Inventaris van het archief van het Kabinet des Konings, (1814) 1841-1897, toegangsnr. 2.02.04, inv.nr. 2327 nr. 12 (6 juni 1879)
- Inventaris van het archief van het Kabinet des Konings, (1814) 1841-1897, toegangsnr. 2.02.04, inv.nr. 2493 nr. 19 (21 maart 1882)
- Inventaris het archief van de arrondissementsrechtbank ’s-Gravenhage, toegangsnr. 3.03.15.01; inv.nr. 34 (1892 aug. 24 - 1893 okt. 30, rolnrs. 7834-9873)
- Inventaris het archief van de arrondissementsrechtbank ’s-Gravenhage, toegangsnr. 3.03.15.01; inv.nr. 37 (1896 feb. 3 - 1897 jan. 12, rolnrs. 13216-14652)
- Inventaris het archief van de arrondissementsrechtbank ’s-Gravenhage, toegangsnr. 3.03.15.01; inv.nr. 311 (rolnr. 9528 en vonnisnummer 1093)
- Inventaris het archief van de arrondissementsrechtbank ’s-Gravenhage, toegangsnr. 3.03.15.01; inv.nr. 341 (rolnr. 14088 en vonnisnummer 989)
- Stamboeken marechaussee, toegangsnr. 2.13.09, inv.nr. 1418 (nummer 713)
- Stamboeken 7de Regiment Infanterie, toegangsnr. 2.13.09, inv.nr. 1072 (nummer 47843) Noordhollands
Archief (Haarlem) - Arrondissementsrechtbank Haarlem, toegangsnr. 452, inv.nr. 507, nr. 16
- Arrondissementsrechtbank Haarlem, toegangsnr. 452, inv.nr. 707 (echtscheidingen)
- Bevolkingsregister Haarlem 1850-1860, fiche wijk 1, pagina 66
- Bevolkingsregister Haarlem 1850-1860, fiche wijk 2, pagina 1024
- Bevolkingsregister Haarlem 1850-1860, fiche wijk 3, pagina 695
- Bevolkingsregister Haarlem 1850-1860, fiche wijk 3, pagina 702
- Bevolkingsregister Haarlem 1860-1900, fiche M, pagina 728
- Bevolkingsregister Haarlem 1860-1900, fiche V, pagina 483
- Bevolkingsregister Haarlem dienstbodes en knechten 1860-1865 L-Z, fiche 226
- Burgerlijke Stand Haarlem: geboorte, huwelijk, echtscheiding en overlijden
- Burgerlijke Stand Haarlem, huwelijksbijlagen 1853, nummer 169
- Burgerlijke Stand Haarlem, huwelijksbijlagen 1856, nummer 113
- Burgerlijke Stand Velsen: huwelijken - Volkstelling Haarlem 1829, fiche wijk 2, pagina 141
- Volkstelling Haarlem 1839, fiche wijk 1, pagina 16 Regionaal Archief Markiezenhof (Bergen op Zoom)
- Bevolkingsregister Steenbergen, 1862-1874 (wijk B), pagina 326 Regionaal Archief Tilburg
- Burgerlijke Stand Oisterwijk, overlijden Regionaal Archief Zutphen
- Bevolkingsregister Wijk D (nrs. 126-228c) 1842-1861 Zutphen, toegangsnr. 0308, inv.nr. 008, p. 35
- Notaris Willem Jan Putman Cramer, 1856, toegangsnr. 349, inv.nr. 282, aktenummer 1920 (1 juli 1856) Regionaal Historisch Centrum (Eindhoven)
- Bevolkingsregister, ‘Grote Berg’ fiche 11, nr. 6 Stadsarchief Amsterdam
- Archief van het Armenhuis. “Stamboek” Register van ingekomen mannen en vrouwen met vermelding van uitgebreide personalia, toegangsnr. 348, inv.nr. 73, folio 3206
- Archief van het Armenhuis. “Dagelijkse afwisseling van de bevolking”. Register van ingekomen, uitgeschreven of overleden bewoners, op naam, met hun stamboeknummer, toegangsnr. 348, inv.nr. 76 - Bevolkingsregister 1864 SS 25-42
- Burgerlijke Stand Amsterdam: overlijden
- Fiche logementen, 1874-1892, onder M
- Fiche gestichten, 1893-1939, nr. 7, pagina 79 Stadsarchief Breda
- Burgerlijke Stand, geboorten en overlijden Stadsarchief ’s-Hertogenbosch
- Adresboekje van ’s-Hertogenbosch uit 1869 - Burgerlijke Stand, geboorten
- Bevolkingsregisters - Inkomende personen 1854-1861 (S) en 1862-1863 (M)
- Vertrekkende personen 1854-1861 (S) en 1862-1863 (M) Streekarchief Langstraat Heusden en Altena (Heusden) (voormalig Gemeentearchief Waalwijk)
- Bevolkingsregisters
- Burgerlijke Stand Waalwijk, overlijden
- NAW 49, Bestekken en aanbestedingen van gemeentewerken 1846-1860, marechausseekazerne 1856 Tresoar (Leeuwarden)
- Arrondissementsrechtbank Heerenveen, toegangsnummer 18-01, inv.nr. 107 (rolnr. 1766)
- Arrondissementsrechtbank Heerenveen, toegangsnummer 18-01, inv.nr. 115 (rolnr. 6001)
- Arrondissementsrechtbank Heerenveen, toegangsnummer 18-01, inv.nr. 229 (rolnr. 6001)
- Burgerlijke stand Terschelling, huwelijken 1855
- Inschrijvingsregisters van de strafgevangenis Leeuwarden, toegangsnummer 50-01, inv.nr. 1016, volgnr. 4380 Utrechts Archief (Utrecht)
- Arrondissementsrechtbank Utrecht, toegangsnummer 382, inv.nr. 27 (1901-16/09/1905)
- Arrondissementsrechtbank Utrecht, toegangsnummer 382, inv.nr. 49 (304-705)
Koninklijke Bibliotheek (’s-Gravenhage)
- Grootboek der gewone pensioenen 1871, bijlagen staatsbegroting voor het dienstjaar 1871, pagina 8
Bibliotheek Haarlem
- Opregte Haarlemsche Courant, fiches
KRANTEN
- Algemeen Handelsblad, 2 juli 1856 (ondertrouw advertentie)
- Algemeen Handelsblad, 18 februari 1870
- Algemeen Handelsblad, 18 februari 1914 (familieberichten, overlijden)
- Amersfoortse Courant, 21 december 1869
- Amersfoortse Courant, 28 december1869
- Arnhemsche Courant, 4 september 1869
- Bredasche Courant, 5 september 1869
- Bredasche Courant, 26 december 1869
- Bredasche Courant, 30 december 1869
- Bredasche Courant, 24 februari 1870
- Bredasche Courant, 17 maart 1870
- Bredasche Courant, 8 mei 1870
- Dagblad van Zuid-Holland en ’s-Gravenhage, 5 september 1869
- Dagblad van Zuid-Holland en ’s-Gravenhage, 25 december 1869
- Dagblad van Zuid-Holland en ’s-Gravenhage, 28 december 1869
- De Tijd, godsdienstig-staatkundig dagblad, 4 september 1869
- De Tijd, godsdienstig-staatkundig dagblad, 25 december 1869
- De Tijd, godsdienstig-staatkundig dagblad, 29 december 1869
- De Tijd, godsdienstig-staatkundig dagblad, 10 maart 1870
- De Tijd, godsdienstig-staatkundig dagblad, 17 maart 1870
- De Tijd, godsdienstig-staatkundig dagblad, 17 februari 1914
- Dordrechtsche Courant, 4 mei 1870
- Goessche Courant, 31 december 1869
- Haarlems Dagblad, 13 september 1912 (overlijden advertentie)
- Haarlems Weekblad, 27 augustus 1854 (advertentie “Spaansche Wapen”)
- Haarlems Weekblad, 19 februari 1859 (advertentie “Spaansche Wapen”)
- Heldersche en Nieuwedieper Courant, 5 september 1869
- Heldersche en Nieuwedieper Courant, 15 december 1869
- Heldersche en Nieuwedieper Courant, 26 december 1869
- Heldersche en Nieuwedieper Courant, 18 maart 1870
- Heldersche en Nieuwedieper Courant, 6 mei 1870
- Kanton Weert, 8 mei 1870
- Leeuwarder Courant, 18 juni 1870
- Leeuwarder Courant, 21 maart 1874
- Leidsch Dagblad, 18 februari 1870
- Leidsch Dagblad, 4 mei 1870
- Leydse Courant, 28 december 1869
- Leydse Courant, 4 mei 1870
- Middelburgsche Courant, 28 december 1869
- Nieuwe Rotterdamsche Courant, 25 december 1869
- Noord-Brabanter, 2 september 1869
- Noord-Brabanter, 3 september 1869
- Noord-Brabanter, 4 december 1869
- Noord-Brabanter, 11 december 1869
- Noord-Brabanter, 17 december 1869
- Noord-Brabanter, 23 december 1869
- Noord-Brabanter, 30 december 1869
- Opregte Haarlemsche Courant, 12 juli 1821
- Opregte Haarlemsche Courant, 8 november 1831
- Opregte Haarlemsche Courant, 12 november 1831
- Opregte Haarlemsche Courant, 8 mei 1838 (overlijden advertentie)
- Opregte Haarlemsche Courant, 23 april 1839 (huwelijks advertentie)
- Opregte Haarlemsche Courant, 21 januari 1840 (overlijden advertentie)
- Opregte Haarlemsche Courant, 5 november 1840 (overlijden advertentie)
- Opregte Haarlemsche Courant, 30 november 1841 (overlijden advertentie)
- Opregte Haarlemsche Courant, 2 december 1841 (overlijden advertentie)
- Opregte Haarlemsche Courant, 4 december 1841 (overlijden advertentie)
- Opregte Haarlemsche Courant, 18 juni 1842 (overlijden advertentie)
- Opregte Haarlemsche Courant, 4 november 1853 (advertentie modes)
- Opregte Haarlemsche Courant, 19 april 1854 (advertentie modes)
- Opregte Haarlemsche Courant, 20 april 1854 (overlijden advertentie)
- Opregte Haarlemsche Courant, 21 april 1854 (overlijden advertentie)
- Opregte Haarlemsche Courant, 22 april 1854 (advertentie modes)
- Opregte Haarlemsche Courant, 29 april 1854 (dankbetuiging)
- Opregte Haarlemsche Courant, 31 juli 1854 (geboorte advertentie)
- Opregte Haarlemsche Courant, 1 augustus 1854 (geboorte advertentie)
- Opregte Haarlemsche Courant, 9 oktober 1854 (overlijden advertentie)
- Opregte Haarlemsche Courant, 10 oktober 1854 (overlijden advertentie)
- Opregte Haarlemsche Courant, 13 oktober 1854 (dankbetuiging)
- Opregte Haarlemsche Courant, 16 oktober 1854 (advertentie te koop)
- Opregte Haarlemsche Courant, 21 oktober 1854 (advertentie te koop)
- Opregte Haarlemsche Courant, 7 november 1854 (advertentie te koop)
- Opregte Haarlemsche Courant, 27 november 1854 (advertentie finale uitverkoop)
- Opregte Haarlemsche Courant, 30 november 1854 (advertentie finale uitverkoop)
- Opregte Haarlemsche Courant, 21 november 1855 (overlijden advertentie)
- Opregte Haarlemsche Courant, 22 november 1855 (overlijden advertentie)
- Opregte Haarlemsche Courant, 1 juli 1856 (ondertrouw advertentie)
- Opregte Haarlemsche Courant, 31 juli 1856
- Opregte Haarlemsche Courant, 29 augustus 1856
- Opregte Haarlemsche Courant, 17 september 1856
- Opregte Haarlemsche Courant, 26 januari 1857
- Opregte Haarlemsche Courant, 10 maart 1857
- Opregte Haarlemsche Courant, 30 april 1857
- Opregte Haarlemsche Courant, 31 juli 1862
- Opregte Haarlemsche Courant, 1 september 1862
- Opregte Haarlemsche Courant, 2 oktober 1862
- Opregte Haarlemsche Courant, 4 september 1869
- Opregte Haarlemsche Courant, 30 december 1869
- Provinciale Noord-brabantsche en ’s-Hertogenbossche Courant, 7 september 1869
- Provinciale Noord-brabantsche en ’s-Hertogenbossche Courant, 17 december 1869
- Provinciale Noord-brabantsche en ’s-Hertogenbossche Courant, 24 december 1869
- Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 6 september 1869
- Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 15 december 1869
- Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 20 december 1869
- Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 28 december 1869
- Schager Courant, 16 september 1869
- Tilburg-sche Courant, 4 september 1869
- Tilburg-sche Courant, 25 december 1869
- Utrechtsch provinciaal en stedelijk dagblad : algemeen advertentie-blad, 13 december 1869
- Utrechtsch provinciaal en stedelijk dagblad : algemeen advertentie-blad, 31 december 1869
- Zierikzeesche Nieuws-bode, 9 september 1869
- Zierik-zeesche Nieuws-bode, 30 december 1869
PUBLICATIES
Graaff, Klaas de
- Een vroege maar verjaarde stalking, in: Metro 1 september 1999
- De doodstraf is een gebaar van onmacht, in: Metro 10 juli 2000
- Moorddadig Brabant, Eindhoven 2000, pagina’s 136-138
- Branden in Brabant, Den Dungen 2009, pagina's 231-232
Grim, J.
- Personeel Koninklijke Marechaussee 1814-1940, Buren 1997
Jansen, Suzanna
- Het pauperparadijs (een familiegeschiedenis), Amsterdam 2008
Maas, C.
- De postgeschiedenis van Waalwijk, Baardwijk en Besoijen, Waalwijk 1972 Oss, Jeroen van
- De lange weg naar een nieuw raadhuis 1824-1854 en verder, in: De Klopkei, jrg. 10, nr. 1, pagina 31
Ruller, Sibo van
- Genade voor recht : gratieverlening aan ter dood veroordeelden in Nederland 1806-1870, Amsterdam 1987
MUSEA
Museum Blokhuispoort, Leeuwarden
Marechausseemuseum, Buren
Landelijk Gevangenismuseum Veenhuizen, Noordenveld
AUTEUR
Marius van Loon - Gorinchem 13 januari 2012 Overleden op 28 aug 2014
"Geniet van het leven morgen kan het voorbij zijn"
Tekstbewerking: Petra Helfrich