Een galgenveld is een open ruimte waarop een of meerdere galgen geplaatst staan. In de loop der tijd verdwenen deze velden, maar tot ver in de 18e eeuw waren de galgenvelden nog op vele plaatsen te vinden. Een galg ten zuidwesten van het centrum aan de trekvaart naar Franeker ("Galgefenne"); een tweede ten oosten van de stad, aan de weg naar Huizum ("Olde Galgefenne")
Was een terechtstelling op zich al bijzonder wreed, de wijze waarop een beul -in opdracht van de rechters en vastgelegd in het vonnis -moest handelen met het dode lichaam van een terechtgestelde getuigde van geen enkel respect of eerbied. Lichamen van geëxecuteerden werden "buyten gebracht"d.w.z. naar het galgenveld gesleept op een "horde" een soort gevlochten slede van tenen* of eenvoudigweg vastgebonden aan de staart van een paard. Op dat galgenveld werden de lichamen van terechtgestelden tentoongesteld: aan de galg, op het rad of aan de paal. Deze lichamen bleven daar op het galgenveld totdat ze vergaan waren: "de vogelen des hemels ten prooye gelaten tot afschrik van het algemeen"
De galgenvelden die zich buiten de stad bevonden, staan op oude kaarten vaak afgebeeld met een driehoekje of een afbeelding van een galg. Er waren verschillende galgentypen: sommige steden hadden een galg bestaande uit een grote stenen kuip waarop drie zuilen waren gemetseld welke met dwarsstangen waren gebonden, de zuilen droegen leeuwen die het stadswapen in hun klauwen hielden. Aan de stangen werden de lichamen gehangen die na verloop van tijd bij gedeelten in de stenen kuip vielen. Veel eenvoudiger waren de houten galgen, deze bestonden uit twee of drie in de grond geplaatste palen verbonden door dwarsbalken waaraan de lichamen gehangen werden. In de directe nabijheid van de galg bevonden zich enige raden en palen. Het rad was een op een paal geplaatst wagenwiel waarop een terechtgestelde (soms nog levend!) gezet kon worden, de loodrecht in de grond staande palen dienden eveneens om er lichamen tegen aan te zetten. Het zal ongetwijfeld de bedoeling zijn geweest de tentoonstellingsgalg te gebruiken voor in de stad opgehangenen, het rad voor geradbraakten en de paal voor gewurgden. In de praktijk werd hiervan echter afgeweken. Niet alleen werden lichamen van terechtgestelden naar het galgenveld gesleept maar ook dat van bijvoorbeeld zelfmoordenaars. Zo werd eens ene Gerrit Bazel die zich in het tuchthuis verhangen had ondersteboven aan de galg opgehangen. Bijzonder merkwaardig is wel het vonnis van een zekere jan Pieterss. Deze man had zich in zijn eigen huis van het leven beroofd, waarschijnlijk uit zwaarmoedigheid want om een misdaad werd hij niet gezocht. Toch oordeelden schout en schepenen van Utrecht dat het dode lichaam van Pieterss. door een gat in de muur van het huis weggesleept moest worden naar het galgenveld om onder de galg begraven te worden "als een hond". Het kan niet anders of de gehele strafrechtspleging komt bij ons bijzonder weerzinwekkend over en de vraag rijst dan: Gebeurde dit alles om anderen er van te weerhouden strafbare daden te doen? We mogen aannemen dat de barbaarse lijf- en levensstraffen inderdaad dit doel beoogden maar of de galgenvelden en galgenbergen een afschrikwekkend invloed hadden valt te betwijfelen. Bron: M. Veld.
In 1639 kreeg ook het Krijgsgerecht in Leeuwarden een eigen galg waar men menig wreed en bloederig tafereel mocht aanschouwen. In ieder geval zal men het samengedromde volk hebben horen joelen en schreeuwen bij het aanschouwen van het spektakel. In de volksmond werd de galg vóór het Blokhuis sedertdien aangeduid als de ‘soldatengalg', daar deze vanaf dat moment hoofdzakelijk diende voor de terechtstelling van militairen. Misdadigers die door het Hof van Friesland ter dood werden veroordeeld, moesten hun straf doorgaans ondergaan aan de Harlingertrekweg, destijd ook wel aangeduid als het Galgerak. Ter plaatse van het huidige kantoor van zorgverzekeraar De Friesland bevond zich destijds het zogenaamde ‘Gerecht' een enorme zeskantige gemetselde put met daarboven een drietal stijlen waaraan de lijken van geëxecuteerden werden opgehangen om vervolgens 'ten prooi te worden gelaten aan de vogelen des velds'. In 1456 bevond zich op deze plek reeds een terechtstellingsplaats, getuige een nadere grensbepaling tussen de stad Leeuwarden en de grietenij Leeuwarderadeel, binnen welke grens eerstgenoemde autoriteit haar hoofd- en halsrecht mocht doen laten gelden. Ook werden er (on)gehuwde moeders die hun pasgeborene om het leven hadden gebracht in een zak genaaid en in het ‘Galgediep' verdronken om vervolgens op een rad tentoon te worden gesteld, veelal met een pop in de hand. Dit ter afschrikking van langsvarende trekschuitreizigers. De oude Leeuwarder terechtstellingsplaats is herkenbaar op een gezicht op de stad vanuit het westen uit 1774. Hofsdeurwaarder Sixtus Petri Arnoldinus maakte in augustus 1661 tijdens een reis naar Londen een geringschattende opmerking over de houten galg op het beruchte Londense galgenveld Tyburn, welke op dat moment op het punt stond te worden vervangen door een stenen exemplaar: 'De Galge is oudt ende van slecht hout ghemaeckt, sullende nu korts afghebroken worden ende een steenen in plaets gemaeckt, dat op de fatsoen van onse Galge buyten Leeuwarden', dus op dezelfde wijze zoals de Leeuwarder galg of ‘Gerecht' buiten de stad aan de Harlingertrekvaart zich tot het begin van de 19de eeuw ter waarschuwing aan de voorbijvarende reizigers van en naar Harlingen manifesteerde. Bij Leeuwarden zijn twee galgen of 'gerechten' te lokaliseren. De bekendste is die ten zuidwesten van de stad aan het stuk trekvaart naar Franeker dat daar het Galgediep heet. Hij is eenvoudig te lokaliseren aan de hand van de atlas van Schotanus-Halma uit 1718. De erbij gelegen Galgefenne wordt in tal van bronnen uit de zestiende eeuw genoemd (zelfs als Pascua Patibuli!) Deze Galgefenne was 28 koegras groot. De galg wordt echter ook al in de vijftiende eeuw vermeld (1464): 'een pondismeta fynlands lidzende bi der galga neest lantyama fien'. De kaart van Jacob van Deventer geeft de ligging aan, maar de galg met het rad is ook te zien op een iets oudere landmeterskaart van Jacob Heeres uit 1553. Er heeft echter ook een galg aan het Vliet gestaan, ten oosten van de stad. Het Liber beneficiorum uit 1580 vermeldt 'het Olt Gerecht' op het Vliet, 'nae die zijde nae Huijsum toe'. In diezelfde bron is sprake van een Foppe Gauckez 'aen teerste draeijhoudt boven tGerecht'. De niet meer functionerende (want 'olt' genoemde) expositiegalg moet dus aan de zuidzijde van het Vliet hebben gestaan, bij het eerste draaihout, mogelijk daar waar een weg richting Huizum gaat. Ten zuidoosten van de Poppebrug lag in 1620 de Olde Galgefenne.
Hoe de Leeuwarders aan hun scheldnaam ‘galgelappers’ zijn gekomen. Sedert jaar en dag dragen de Leeuwarders de spotnaam van ‘galgelappers’. Eigenlijk waren ze wel twee spotnamen rijk. Ze werden namelijk ook wel ‘speknekken’ genoemd. Een speknek is een bijnaam voor een welgesteld en lichamelijk ook zeer welvarend ogend man, wiens gladgeschoren nek als het ware glimt als was het vetspek, inclusief de plooien van een dikke, onderhuidse vetlaag. Maar deze aanduiding voor een ouderwetse, dikke, kwabbige inwoner van Leeuwarden is langzamerhand verdrongen door die van ‘galgelapper’.
Hoe de Leeuwarders aan de spotnaam ‘galgelappers’ gekomen zijn, zal hieronder uitvoerig worden beschreven, en wel - voor de verandering - in de dagelijkse spreektaal: Ut Liwwadders!