In veewagons naar Ahlem na De Overval
ASING WALTHAUS dec 2014 LC
De vermetele overval op het Leeuwarder huis van bewaring ging de geschiedenis in als een verzetsdaad, waarop nooit Duitse represailles zijn gevolgd. Klopt dat laatste wel?
Deze maand werd de overval op het huis van bewaring in Leeuwarden herdacht van 8 december 1944. Verzetsmensen wisten destijds zonder een schot te lossen vijftig gevangenen te bevrijden en een bewaker.
Johannes Wijbenga uit Joure (91) las in deze krant over de herdenking en dacht, daar staat het weer. Dat de Duitsers nooit wraak zouden hebben genomen voor die overval. Volgens Wijbenga zijn er wel degelijk represailles geweest: honderd Friezen zijn in veewagons naar Ahlem gebracht, een kamp bij Hannover. Hij was een van hen. Ze werkten aan het tunnelstelsel voor een ondergrondse fabriek voor bandenfabriek Continental.
Wijbenga zat op 8 december 1944 ook in de cel. Hij had ondergedoken gezeten bij zijn ouders in Deinum (vader werkte bij de melkfabriek), bij zijn schoonouders onder Vrouwbuurt (schoonvader was molenaar) en uiteindelijk bij Stiens, met zijn vrouw. De dagen bracht hij door met het spinnen van wol. 's Avonds stal hij met anderen hout van het schijnvliegveld bij Stiens.
Begin december 1944 is hij opgepakt en naar Leeuwarden gebracht. Hij kwam er in een vierpersoonscel, waar toen al een stuk of zes man in zaten en later wel twaalf. De eerste vier hadden een brits, anderen sliepen op de vloer.
Met Sint Nicolaas hadden ze in de cel een koolraap gekregen. Ze hadden hem tegen de muur gegooid, om hem in stukken te krijgen. Messen waren niet toegestaan. Een paar dagen daarna ging de deur open en kwamen er mannen binnen die drie celgenoten meenamen. Eentje kwam even later terug, die was zijn schoenen vergeten. Hij maakte een gebaar dat Wijbenga toen niet begreep. Misschien om aan te geven dat alles in orde was.
Was dat griezelig om mee te maken? Wijbenga zucht. ,,Ja. Dat wie in min skoftke. Mar wy wienen jong, je koenen wol wat ha.”
Nog een paar dagen later werd hij naar het station gebracht. Voor de Arbeitseinsatz, dacht hij. Medegevangenen hadden het daar al over gehad. Naar Drenthe, om anti-tank-wallen te graven.
De veewagens werden volgeladen met honderd Friezen - hij hoorde dat aantal van een bewaker. ,,Presys it dûbele van it tal dat se by de oerfal meinaam hiene.” Maar het ging niet naar Drenthe. Ze reden bijna 300 kilometer Duitsland in. Naar Ahlem, dat onder concentratiekamp Neuengamme viel.
Kort voordat ze werden ingeladen had een Leeuwarder aan Wijbenga verteld dat de trein onderweg zou afremmen voor een bepaalde bocht. Daar zou hij eruit springen. ,,Dêr moat ik by yn'e buert bliuwe”, dacht Wijbenga toen, maar de Duitsers verdeelden de mannen over verschillende wagens. Onderweg had de trein inderdaad bij een bocht afgeremd, en er hadden geweerschoten geklonken. ,,Mar of hy dat wie of hoefolle man it eins west ha, ik ha gijn ideé.”
Ahlem was een relatief nieuw kamp, waar ondergrondse fabrieken gebouwd moesten worden, zodat de productie van vliegtuigbanden en gasmakers ondanks bombardementen kon doorgaan. Het kamp stond onder toezicht van oud-voetballer Otto ‘Tull' Harder, over wie in de jaren twintig films en liedjes zijn gemaakt. Wenn spielt der Harder Tull, dann heißt es drei zu null. Na de oorlog werd hij tot vijftien jaar veroordeeld, waarvan hij er net geen vijf heeft uitgezeten.
De Joden die er zaten kwamen uit het Poolse Lodz. Wijbenga heeft ze wel gezien, in hun gestreepte pakken, in een ander deel van het kamp. Soms werden de dwangarbeiders gedreigd, dat zij daar ook terecht konden komen. Maar contact had hij niet met hen, hij sprak de taal niet.
Hij sprak niet eens Duits - dat zat hem soms dwars als hij over ontsnappen nadacht. Zonder die taal zou hij dan nog niks kunnen. ,,Wat moat je midden yn de winter, je kinne net in fyts gappe, je kinne net nei it station.” Dus schepte hij elke dag twaalf uur lang grond en voerde die af.
Daar heeft hij vier maanden gezeten, tot de Amerikanen het kamp op 10 april 1945 bevrijdden. Een van die Amerikanen was Henry Kissinger, de latere minister van Buitenlandse Zaken.
,,Wy setten ôf, op hús oan”, zegt Wijbenga. Hij bedoelt dat hij en twee anderen besloten om naar huis te lopen. Hoe verzwakt en vervuild ze ook waren, want ze droegen nog steeds de kleren die ze vier maanden hadden aangehad. Onderweg hielden Amerikaanse soldaten hen aan, gaven hun te eten (wat het was is Wijbenga vergeten, maar het was de beste maaltijd die hij ooit heeft geproefd) en lieten hen een dag of wat aansterken, voor ze hen op de trein naar Maastricht zetten.
Bij de medische keuring in Maastricht bleek Wijbenga lang niet in orde. Hij had gewrichts-tbc, zijn knie was aangetast - kortom, bij belandde in een klooster in Cadier en Keer. Zijn vrouw zocht hem daar op. Lang had ze niet geweten wat er met haar man was gebeurd, ze was een paar keer naar Leeuwarden geweest om het te vragen. Twee jaar geleden is Wijbenga's vrouw overleden, trots wijst hij op haar foto en de tafelplantenbak die ze kregen voor hun zeventigjarig huwelijk.
Bij de medische keuring in Maastricht bleek Wijbenga lang niet in orde. Hij had gewrichts-tbc, zijn knie was aangetast - kortom, bij belandde in een klooster in Cadier en Keer. Zijn vrouw zocht hem daar op. Lang had ze niet geweten wat er met haar man was gebeurd, ze was een paar keer naar Leeuwarden geweest om het te vragen. Twee jaar geleden is Wijbenga's vrouw overleden, trots wijst hij op haar foto en de tafelplantenbak die ze kregen voor hun zeventigjarig huwelijk.
Nog dik 2,5 jaar moest hij bijkomen in sanatorium Julianaoord in Laren. Speciaal voor mensen met gewrichtstuberulose. Zijn knieschijf werd verwijderd, en hij heeft altijd een stijf been gehouden. ,,Mar dat wie doetiids it iennichste middel.” Het heeft niet verhinderd, dat hij vele jaren bij Nooitgedagt in IJlst als timmerman heeft gewerkt en er duizenden schaven heeft gemaakt - ,,miskien wol in miljoen”.
,,Ik wol myn ferhaal dochs wol kwyt”, zegt hij nu, bijna zeventig jaar later. ,,Ik bin der no noch. It verhaal fan de Oerfal hâldt der altyd mei op dat eltsenien dy't derby wie ûnderdûkte en dat de Dútsers nea wat dien ha. Mar sa wie it net. It gong troch.”
Of die andere Friezen het overleefd hebben en hoe het hun is vergaan weet hij niet. Hij kende ze niet en heeft er nooit een teruggezien.