Arie k


Henk Eefting, Bijzondere Rechtspleging 1944-1952.

Rampzalige gevolgen voor politieke delinquenten en collaborateurs (Soesterberg 2007) 314-318. ”Te Leeuwarden werd iemand genoodzaakt om met zijn vrouw samen per kar de beertonnen in een buurt zonder Wc's op te halen, deze naar buiten de stad te rijden en hier moest de vrouw ton voor ton over haar neergeknielde man uitstorten. Ze deed het schreiende om erger te voorkomen’’. 


Verklaring van Arie K

Het onderstaande is een “Verklaring van Arie K., geboren te Leeuwarden, 13 november 1902, betreffende mishandelingen op hem gepleegd in de Strafgevangenis te Leeuwarden, in de maand juni 1945’’. ”Op 4 juni 1945 werd ik door leden van de NSB te Leeuwarden aangehouden en in bewaring besteld in de bekende ‘Arentstuin’ aldaar. Hier werd ik door personen, die mij hadden aangehouden, met gummiknuppels geslagen en ook geschopt, zodanig, dat ik tenslotte op de grond terechtkwam en bewusteloos bleef liggen. Door een emmer water over me uit te storten, bracht men mij weder tot bewustzijn. Deze personen zijn mij onbekend, ik had ze nooit eerder ontmoet en weet zodoende de namen niet meer. ’s Avonds werd ik overgebracht naar de strafgevangenis te Leeuwarden. Na aldaar te zijn binnengebracht, werd ik voor fouillering in een cel geplaatst en moest ik me geheel uitkleden. Hierna, dus naakt, werd ik weer in een andere cel gebracht en hier moest ik voorover op een krukje gaan liggen, waarna de beide bewakers B. en v.d. M. mij met hun gummiknuppels zó onbarmhartig op mijn blote lichaam ranselden, dat ik opnieuw het bewustzijn verloor. Weer werd ik toen bijgebracht door een emmer water over me heen te gooien. Toen ik weer bijgekomen was, werd ik, zo naakt als ik was, in een andere cel gestopt alwaar geen deken of strozak of iets van dien aard te bekennen was. Zelfs voedsel of drinken werd mij niet verstrekt. De volgende morgen kwamen de reeds genoemde bewakers B. en v.d. M. weer in mijn cel en vroegen me, hoeveel mishandelingen ik wel op mijn geweten had gedurende mijn diensttijd als bewaker in het Ommen. Ik verklaarde toen naar waarheid, dat door mij nimmer iemand was geslagen en mishandeld. Dit antwoord was niet naar de zin van deze heren en opnieuw werd ik tot bloedens toe geslagen. Wanneer ik trachtte hun slagen te ontwijken of met mijn armen probeerde op te vangen, schopten ze me waar ze me raken konden! Tenslotte raakte ik uitgeput en viel ik op de grond, doch dit was voor de bewakers geen beletsel om, terwijl ik op de grond lag, steeds door te gaan met hun mishandelingen, net zo lang, tot ik weer bewusteloos lag. Tijdens het luchten, hetgeen ’s middags plaats vond, moest ik gedurende twintig minuten hardlopen, de armen naar voren gestrekt. Zodra ik tekenen van vermoeidheid toonde, sloegen zij me met stenguns op mijn armen en tegen m’n benen. Bij deze marteling waren aanwezig de bewakers B., v.d. M. en D. Deze wijze van mishandelen en uitputten hielden de gedurende een week vol, elkaar om beurten aflossende. De tweede week begon met een nieuwe methode van pijnigen en kwellen. Op blote voeten moest ik op een weg welke van sintels was gemaakt, hardlopen, al of niet gepaard met armoefeningen. Voor afwisseling moest ik nu en dan een ‘grammofoonplaatje draaien’, een geliefkoosde ontspanning voor de heren in die dagen. Lang hield ik dit echter niet vol, waarna de heren hun sadistische genoegens konden completeren, door er nog eens extra flink op los te ranselen met hun gummiknuppels. Ziek en geradbraakt kwam ik daarna in mijn cel terug, benen en voeten opengescheurd en bloedend verwond door het lopen op die scherpe sintels, m’n lendenen rauw en open van de slagen met stenguns en gummiknuppels. Drie weken achtereen werden deze martelingen dagelijks opnieuw op mij gepleegd tot ik me op het laatst voelde als een vis, die tot stokvis gebeukt moest worden. Ik was gewoon een wrak! Vanzelfsprekend en zoals te doen gebruikelijk werd mij op last van dr. D.A. de B., de gevangenisdokter, iedere medische hulp ontzegd. De ziekenvader volstond met te zeggen: “O, het is K. maar!” of iets dergelijks. De oorzaak van het beëindigen van de mishandelingen was, zoals mij later door de bewaker D. werd verteld, dat inmiddels gebleken was, dat de tegen mij ingebrachte beschuldiging van mishandelingen in het kamp Ommen niet steekhoudend was en om die reden zou ik dan ook niet meer geslagen worden. Het leed was echter reeds toegebracht en tot op heden, januari 1949, kan ik nog steeds niet zitten! Liggen en staan gaat wel, maar nog steeds heb ik last van de door mij ondergaande mishandelingen. Na een tweejarig verblijf in deze gevangenis werd ik overgeplaatst naar het Huis van Bewaring te Heerenveen. Hier was de geneeskundige behandeling veel menselijker, zodat ik, dankzij de goede zorgen die ik hier genoot, me al spoedig veel beter voelde. Verschillende röntgenfoto’s zijn van mij gemaakt en ook specialisten hebben zich met mijn geval bemoeid, maar nog steeds heeft men niet de oorzaak kunnen vinden van het ontbreken van de kracht in mijn lendenen, veroorzaakt door de mishandelingen in de Strafgevangenis te Leeuwarden. Als getuigen van deze mishandelingen kan ik u noemen: ’s Z. uit Hilversum, P.N. te Grootegast, Sipke de B. uit Leeuwarden, H. de G. uit Drachten, V. uit Amsterdam. Dit waren eveneens politieke delinquenten en ook zij zijn door dezelfde bewakers op gelijke wijze mishandeld. Tot slot wil ik nog vermelden, hoe ik op een bepaald ogenblik, kort nadat ik in de Strafgevangenis te Leeuwarden was aangekomen, onder toezicht van de werkmeester W., die op dat moment onder de invloed van sterke drank verkeerde, door een criminele gevangene, die aldaar zijn straf onderging wegens moord op zijn vrouw, kaalgeknipt moet worden. Aangezien het apparaat niet goed functioneerde werden mij tijdens het zogenaamde knippen de haren eerder uit het hoofd gerukt. De pijnen, die ik hierbij uitstond, verschaften de genoemde werkmeester veel plezier. Mijn snor moest er op zijn bevel maar met de handen uitgerukt worden, hetgeen ook prompt gebeurde!  
Bron verhalenarchief