Wreedheid jaagt mijn denken aan
naar hen die mij kwetseerde,
want het onrecht, mij aangedaan,
is al wat mijn licht verteerde.
Gestaag groeit in mij bloedwraak,
de wens om straf te geven
voor al het leed, mij aangedaan,
in dit onwillig leven.
Kruist geweld mijn levenspad:
Ik stort het over je uit.
Hoe wreed mijn wraak jouw leven raakt
ligt aan wat jij nu besluit.
Ik neem echt geen genoegen meer
en wil niet meer vergeven
al jij mij hebt aangedaan ...
Ik wreek mij op jouw leven!
Snikkend in de zachte nacht
speur ik naar een levensteken,
een vuur, voor mij ontstoken
om mij te begeleiden naar veiligheid.
Doch ik zie niets
dat ook maar enigszins iets weg heeft
van het verlichte levenspad
waar ik zo smachtend naar opzoek ben.
Laatst dacht ik het te ontwaren,
maar na me erheen gespoed te hebben
bleek het echter het zoeklicht te zijn
dat ik al eerder had verloren.
Wankelend door de duistere dag
baan ik mij een weg door het leven,
hopend om heel onverwacht
door jou bij de hand genomen te worden
opdat je mij wegvoert
van de kwaadwilligheid van dit bestaan.
In dit pand, waar tijd door schuld is verkregen
wordt iedere afleiding gevoeld als een zegen,
want al staat zoveel ons hier tegen
simpel genoegen zit in Gods mysterieuze wegen.
Een gesprek doorspekt van een vriendelijk woord ...
een momentje van aandacht waarin je echt wordt gehoord.
De lach, onverwacht, die de harten bekoort,
vergeving voor wie eigen onschuld vermoordt.
Een bezoekje aan de kapper, de bieb of de kerk,
de zegen verkregen door het simpelste werk.
Zo maakt fitness bijvoorbeeld lijf en leden weer sterk,
de inzet van vrijwilligers, met menselijkheid als kenmerk.
Ziels zuchtige bezinning, de vrijheid van geest.
Liefdevolle gedachten aan al dat is geweest.
De vrijheid die door enkeling wordt gevreesd
en eigen waardering ... Ja, die nog het meest!
Bezoek van bekenden, een kaartje of brief.
De simpele woorden: "Ik vind jou toch lief."
Het volle vergeven van de dader en dief,
zo kom ik uiteindelijk toch nog aan mijn gerief.
Wie ziet de tranenWIE,O WIE?
Wie ziet de tranen
wie voelt het leed
wie deelt de schaamte
van al ik deed?
Wie kan vergeven
wie opent het hart
wie bemint de ziel
zo vol van smart?
Wie kraait victorie
wie leent de helpende hand
wie bezit het hart
dat wint van verstand?
Wie durft te lachen
wie bezit de kracht
wie wil mij leiden
door duist're nacht?
Wie geeft zijn leven
wie maakt me vrijdag
wie leeft in die liefde
wie, 0 wie ... Jij?
Als in ongenade gevallen
struikel ik de toekomst tegemoet,
vrezend voor mijn spiegelbeeld
dat mij met gebarsten stem
uitlacht en bespot.
Waar is dan die rechtvaardigheid,
dat mededogen dat ons tot mens maakt?
Hoe kunnen we anderen
levenslang opsluiten,
wetend dat ware genade
rust in straffe des doods?
Ontzie mijn lichaam,
geschaad door het leven,
beurs gebeukt door onmenselijkheid
en geef de kans
onszelf te vergeven
voor alle schuld
in dit leven vergaard.
Wees immer genadig
tegenover hen allen
die levenslasten niet langer verdragen
en met smekende beden
hun last belijden,
hopend op vergeving
van het innerlijke zelf.
Tranen bijtend in mijn ogen
Omdat ik zo mijn liefje mis
Hier in dit huis vol dichte deuren
Waar absoluut geen vrijheid is.
Ik schrijf haar hele lange brieven
Die ik vermoedelijk nooit verstuur
En kijk tot diep in de nacht televisie
Het is afleiding die ik daarmee huur.
Mijn hart verkrampt, ik voel me eenzaam,
Wacht mijn liefje wel op mij?.
Want blijkt dat dat niet het geval is
Dan kom ik net zo lief niet vrij.
Kon ik haar maar op gaan zoeken
En zeggen dat ik aan haar denk.
Nee, in de tijd van mijn detentie
Weet ik dat ik mezelf steeds krenk.
Want in mijn geest heersen gedachten
Vrees ik dat ze mij verlaat.
Deze straf voelen wij beiden,
Voor sorry zeggen is het te laat.
De dag vertreurd
mijn hart verbeurd,
mijn last verloren luister.
De kans verkeken,
mijn zorg verstreken,
mijn stem vergaan in fluister.
De daad gevreesd,
mijn tijd versjeest,
mijn wil is reeds vervlogen.
De wens die rest,
mijn lief verpest,
mijn zijn opnieuw bedrogen.
Levend in onzekerheid
achter de gesloten deur,
lijkt het of verschiet plotseling
de wereld wreed van kleur.
Net of al dat goed was
plotseling wordt gekeerd,
zelfs de liefde en vriendschap
lopen nu verkeerd.
De angst doet mij krampen,
pijn in mijn hart,
mijn innerlijk denken
onstuimig verward.
Vrees voor de toekomst
bekruipt nu mijn ziel,
mijn geest wordt gefolterd
bij 't spinnen van het wiel.
Politie en rechters
Officier van Justitie,
bewaarders en raadsman,
zij hebben allen een baan
doordat hier op aarde
er boefjes rond lopen
ze moeten eigenlijk dus blij zijn
dat criminelen bestaan.
Maar dan de slachtoffers
bij wie in is gebroken
of die zijn beroofd
van het om 't even wat.
Voor hen lijkt dit alles
toch wel even wat anders,
zij zijn al die misdaad
vast wel meer dan zat.
Nee, ik kan mezelf
echt niet op de borst slaan
of trots zijn op alles
wat ik heb gedaan.
Nu wil ik me inzetten
voor een beter leven,
want zoals ik tot nu leef
vind ik er niets aan.
Deuren, hekken,
gesloten poorten.
De vrijheid vergrendeld
in ingekapselde geest.
Vensters met tralies,
de jammerende klachten
en dromen van tijden
die reeds zijn geweest.
De muren, de trappen,
een valselijk lachen.
Eenzame uren
in separatiecel.
Dit oord van verstikking
en stinkende wonden
voelt als zodanig
voor mij als een hel.
Isolatiecellen,
angsten der angsten,
eeuwig durende nachten
verstoten van licht.
De geest en de ziel
zijn 't lichaam ontvlucht.
Er rest me nu niets meer
dan een enkel gedicht.
(al is rechtspraak nog zo krom)
Gelijke monniken, gelijke kappen
ongeacht de gedane daad,
daarbij is de gehele rechtsgang
uiteindelijk dus het meest gebaat.
Geen onderscheid tussen gedetineerden,
voor iedereen hetzelfde recht,
opdat het pleit en de strafmate
ontegenzeggelijk is geslecht.
Slechts zo kan men rechtvaardig straften,
allen van 't zelfde laken een pak,
want al is rechtspraak onpartijdig
de mens'lijke geest blijft toch vaak zwak.
Vertrouwen geschonden
belast door de zonden
verstoten, verloren
niets meer te bekoren.
Vermoord en verkracht
het lijden verwacht
vergeving vergeten
tot op 't bot toe versleten.
Bespuugt en bedrogen
steeds voor gelogen,
verscholen in gaten
door liefde verlaten.
Vervloekt en gevreesd,
het innerlijke beest,
het lichaam gebonden
met bloedende wonden.
Beweend door zo velen
klinkt angst uit de kelen,
want ieder hier gestorven
is bevrijd voor de morgen.
Meer dan ooit
moet ik nu trachten
te blijven vertrouwen
in eigen krachten,
De bajes, een gebouw
met cellen en deuren,
lichten en sleutels,
personeel. .. crimineel.
Eigenlijk zitten we
hier allemaal opgesloten.
De gevangenen hun straf,
de PIW-er zijn werkdeel.
Het eten, de koffie,
een douche, een toilet.
Een stoel om te zitten
in de cel of kantoor.
Bewoner of bewaker,
met een traan of een lach.
Slechts één ding is belangrijk:
geef aan je innerlijk gehoor!
Meer dan ooit
moet ik nu trachten
te blijven vertrouwen
in eigen krachten,
want als ik nu
mezelf niet draag
blijf ik worstelen
met de eeuwige vraag:
Ligt er geluk
en vreugd in 't verschiet
of is mijn toekomst
doorspekt met verdriet?
De komende maanden
zullen mij tonen
hoeveel recht ik heb
mezelf te belonen
en of ik uiteindelijk
dans door het leven
of in de finale
toch kramp heb gekregen.
Waar mijn lief,
waar mijn vrienden,
waar mijn kracht?
Ik kan 't niet vinden!
Waar mijn lach,
waar mijn vrede,
waar mijn pracht?
Gevlucht in 't heden!
Waar mijn wil,
waar mijn lucht,
waar mijn lichaam?
't Lijkt weggevlucht!
Waar mijn geest,
waar mijn bekoren,
waar mijn hart?
Ik heb 't verloren!
Waar mijn vreugd,
waar mijn plicht,
waar mijn toekomst?
Ik ben gezwicht!
Waar mijn God,
waar mijn kansen,
waar mijn Ziel?
'k kan niet meer glanzen!
Waar mijn huis,
waar mijn haven,
waar mijn vrede?
Weg zijn mijn gaven!
Waar mijn lijf,
waar mijn leden,
waar mijn hoop?
Het is versmeten!
Waar mijn moeder,
waar mijn vrouw,
waar nog iemand
van wie ik hou?
Waar mijn tranen,
waar mijn pijn ...
en waar mijn wens
om mens te zijn?
Mijn dagen slijtend in verstikkende stilte,
Smachtend wachten op iets van post
Besef ik de gevolgen van mijn daden
En al dat het mij heeft gekost.
Voor het bezoekuur struin ik mijn cel door
Hopend dat er vandaag iemand komt,
Maar de deur blijft dicht, ik blijf wachten
Het voelt als ben ik beurs gestompt.
Het lijkt wel of niemand me nog wil kennen,
Ik voel me eenzaam en verlaten ...
Zogenaamde vrienden zijn mijn vriendschap niet waard,
Dat heb ik nu wel in de gaten.
Zwelgend in het rot gevoel
besef ik het plots als gegeven:
"met dit gevoel van eenzaamheid
wil ik echt niet langer leven."
Smachtend kijk ik uit naar post
een briefje van een vriend of lief,
maar ik krijg enkel dwangbevelen
en kom dus niet aan mijn gerief.
Vragend met gesloten ogen
geeft zelfs God geen antwoord meer,
als een bewijs van de positie
waarin ik alweer verkeer.
Oud fout denken komt weer boven
en berooft mij van mijn licht,
ik heb alle kracht verloren
en ben niet meer in evenwicht.
Droge tranen, brandend netvlies ...
kijkt dan niemand om naar mij?
Dan kan ik maar beter sterven,
want de dood ... zij kust mij vrij!
Als consequentie van mijn daden
Dagen achter de dichte deur,
Worden dagen, weken ... maanden, jaren.
Zo is de detentie dodelijke sleur.
Reclassering's rapportages,
Rechtspraak in meervoudigheid.
De onschuldige ingesloten,
De ware dader door fouten vrij.
Niets geleerd van fout verleden
Komt men als een beest weer vrij.
Wie moet bloeden voor dit alles?
Ja, dat is de maatschappij!
Beschimpt, verstoten,
ziels vergaan,
bewust berustend
in eigen bestaan.
Belogen, bedrogen,
vergane glorie,
bewonderend mededogend
schrijd ik Victorie!
Men zegt: "Je hebt nu ruime tijd
om over je daden na te denken."
De Officier van Justitie's mening is:
"Voorlopig kun je zo niemand krenken."
Volgens de rechters, hun toga's dicht,
met zijn drieën op een rij,
bieden ze, door mij op te sluiten,
bescherming aan de maatschappij.
In de rapportage die over mij
door de reclassering geschreven is,
word ik beschreven als ben ik een plaag
en is er met mij dus iets vreselijk mis.
Ik heb allen aangehoord
en het ergste is: ik ben ze gaan geloven ...
Wellicht is het beste dat ik kan doen
mezelf van dit walgelijke leven beroven.
Zo doe 'k niemand pijn of stel ze te leur,
behalve dan voor die laatste keer.
Het is dan in ieder geval wel zeker:
inbreken of stelen doe ik dan nooit meer.
Ik voldoe nu de boete
voor mijn vele foute daden,
betaal zo de schuld
aan de maatschappij,
doch het nut van de celstraf
laat naar zich raden,
want wie wordt hier beter van?
Die vraag bezigt mij.
De dagen en nachten
die ik hier zo volbreng
zijn in feite verloren
en doen niemand echt goed.
0, zou het niet beter zijn
als ik een ander tot steun was,
bijvoorbeeld zorg voor bejaarden
of iets dat er werkelijk iets toe doet.
Ik denk dat ik als ik zo was
meer het leven tot nut ben
in plaats van onzinnig
mijn tijd maar wat te verslijten.
Wellicht dat later,
als ik mezelf in vrijheid herken
en me eindelijk nuttig ga maken,
men mij niets meer kan of zal verwijten.
Lieve mens, laat je niet verlijden
door de stoere macho praat,
want het hart van veel gedetineerden
is vooral gevuld met haat.
Stoere praatjes over diefstal,
wanen ze zich een miljonair,
maar hebben geen cent om van te leven ...
Ze leven een leugen en zijn niet fair.
Dan spreek ik niet eens over de leugens
of over al het verzwegen geweld,
want voor een deel van de bewoners
is de spiermassa wat voornaam'lijk telt.
Trap er niet in ... leef liever eerlijk
en wees tevree met wat je hebt,
want geloof me, ook in de bajes
word je dagelijks genept.
Ijsberend tussen getralied raam en deur,
alle dagen hetzelfde ... de tijd hier een sleur.
Niets te doen dan rustig het ontslag afwachten,
toch spuit de maatschappij haar klapper vol klachten:
"De straf veel te kort", "Hij toont totaal geen gevoel".
Ik sta voor de strafbank, stomme grijns op mijn smoel.
Weet niet wat te zeggen, maar hou mezelf groot
door in stilte te janken: "Ik schaam mezelf dood."
Dus moet ik me aanleren mezelf te vergeven
en niet te herhalen wat ik fout deed in mijn leven.
Slechts zo kan ik komen tot het punt van mijn bestaan
waarop ik uiteindelijk trots ben op al ik heb gedaan.
Uitsluiting van de maatschappij ...
het lichaam vergrendeld, de geest nog vrij.
Afgezonderd van het ware leven
hopend dat fouten worden vergeven.
De dagen slijtend achter dichte deur,
de leefwereld grijs, verstoken van kleur.
Tranen tuchtend in eenzaamheid,
het hart verkrampt in haat en nijd.
Beseffend wat men heeft gedaan,
machteloos vredig voort te bestaan.
Het leven glijdt aan je voorbij ...
het lijf opgesloten, de geest nooit meer vrij.
(VERDRIET/GEVOEL/ANGST/STRAF/SCHULD/VREES)
De aarde lijkt vertraagd te draaien,
aaneengeregen uren vormen een sleur.
Men zegt: de geest leeft eeuwig in vrijheid,
maar mijn hart en ziel zitten achter dichte deur.
Ik verhul mijn behuilde ogen,
tranen brandend op mijn gave huid,
want hoe graag ik ook weg wil vliegen
mijn lichaam noch geest kunnen er hier uit.
Ik vrees dat ik hier nog zal sterven,
voel hoe mijn lichaam snel verzwakt.
Ik kwam hier binnen als was ik een koning,
maar voel me nu als een slaaf geknakt.
De tijd ... ze wil slechts traag verstrijken,
maar buiten raast ze flitsend voort.
Ik weet wel: ik ben niet onschuldig ...
'k heb enkel hier mijn schuld verwoord.